Uitgelicht

Celcyclus

Inhoudsopgave:

Celdeling. Fasen van de celcyclus. DNA. Communicatie: zenuw- en hersencellen. Neuronen, bouwstenen van ons brein. Enzymatische katalyse: Quantumbiologische aspecten van alle levensvormen. Fotosynthese is een quantummechanisch procwes.

Het leven is één wentelende cyclus met momenten die op een bepaalde manier met elkaar verbonden zijn en die elkaar overlappen. De evolutie van het leven staat niet los van de evolutie van de Aarde, die weer verbonden is met de evolutie van het Zonnestelsel……..de Melkweg, de miljoenen andere Sterrenstelsels……kortom met de hele Kosmische evolutie. Vandaar dat verschillende cruciale momenten in een aantal van mijn berichten herhaaldelijk terugkomen.

Celdeling

Het leven is, letterlijk ‘in wezen‘, gebaseerd op het vermogen van cellen om zich te delen in genetisch gelijkwaardige ‘dochtercellen’. Het proces dat zich afspeelt vanaf het samensmelten van twee cellen tot haar eigen splitsing en weer verder…..

Een mens bestaat uit zo’n 37,2 biljoen cellen. (biljoen is miljoen x miljoen…..dus een mens heeft zo’n 37.200.000.000.000 cellen).

We gaan ons nu op nanoschaal begeven:

  • Eén nanometer (nm) is ’n miljoenste mm
  • Diameter menselijke haar is 80.000 nanometer

Een gemiddelde lichaamscel heeft een diameter van ongeveer 15 micrometer (μm)                    15 μm = 0,015 mm. (1 μm is één micrometer = ’n duizendste mm) dat is net zo dun als de helft van een vel aluminiumfolie. Een gemiddelde cel weegt ongeveer vijf nanogram = 5 miljardste gram….

Het meest verbazingwekkende is, dat het nu volgende zich uiterst nauwkeurig en perfect op elkaar afgestemd afspeelt in een voortdurend continu en nauwgezet proces…ongewilde mutaties uitgezonderd, daarover later meer.

En om dit alles te begrijpen moeten wij een universitaire studie volgen, omdat het eenvoudige proces zeer ingewikkeld uitgelegd dient te worden met encyclopedische termen. Het is vooralsnog volslagen onbegrijpelijk, dat deze in wezen vanzelfsprekende processen plaatsvinden in een minuscuul celletje met een afmeting van slechts enkele duizendsten van een millimeter……

    Afbeeldingsresultaat voor menselijke cel

               cel door elektronenmicroscoop

Binnenin deze cel met een diameter van 0,015 mm bevinden zich maar liefst 13 Organellen met ieder een eigen cruciale functie.
Ongeveer 300 miljard cellen worden dagelijks vervangen. Al deze cellen worden niet even snel vernieuwd : volgens hun functie worden ze na enkele dagen al of pas na jaren vervangen. Cellen hebben dus een eigen leeftijd.

Skeletcellen kunnen enkele tientallen jaren leven, spiercellen uit het ademhalingsstelsel  15 jaar, en alle neuronen (zenuwcellen) zijn zo oud als jezelf bent. Van alle hartcellen wordt jaarlijks vanaf je twintigste ongeveer 1% vervangen.
De meeste cellen delen zich gemiddeld om de 3 tot 4 maanden…..dus vanwege de gigantische hoeveelheid van 37,2 biljoen cellen is er een voortdurend en continu proces gaande van vervanging of deling en van apoptose (het afsterven van een cel).

Celdeling

Afbeeldingsresultaat voor celdeling ask

De meeste cellen delen zich gemiddeld om de 3 tot 4 maanden…..dus vanwege de gigantische hoeveelheid van 37,2 biljoen cellen is er een voortdurend en continu proces gaande van vervanging of deling en van apoptose (het afsterven van een cel).

Hoe weten we wanneer een cel gaat delen?

Afbeeldingsresultaat voor kinase

  • Eiwitkinasen en fosfatasen reguleren biologische signalen door te werken als enzymen, die fosforylatie (activering) en defosforylatie (inactivering) in biologische organismen katalyseren (versnellen).  Kinase is een enzym dat een fosfaatgroep aan een molecuul toevoegt  Een fosfatase is een enzym dat een fosfaatgroep juist afbreekt van een molecuul. 
  • Fosforylering gekatalyseerd door proteïnekinasen zendt inkomende signalen opnieuw uit door de substraten van de proteïnekinasen te activeren. Signaaloverdracht zal worden beëindigd door defosforylering (inactivering) van hun substraten, een reactie die wordt gekatalyseerd door eiwitfosfatasen.
  • Een substraat is in de biochemie een stof die via een chemische reactie wordt omgezet met behulp van een enzym als katalysator. Het enzym gaat daarbij tijdelijk een verbinding aan met het substraat. Nadat het substraat is afgebroken komt het enzym weer vrij.

Iets simpeler uitgelegd:

De signalen werken als aan-/uitknoppen die de cellen ‘vertellen’ wanneer ze moeten beginnen en stoppen met delen. Cellen regelen hun celdeling door met elkaar te communiceren. Dit doen ze door middel van chemische signalen van speciale eiwitten genaamd cyclinen.

Cyclinen vormen een eiwitfamilie die een belangrijke rol speelt bij de celcyclus door het activeren van kinase-eiwitten. Kinase is een verzamelnaam voor een groep enzymen, die een fosfaatgroep kan aanbrengen op een ander eiwit. Een kinase verbruikt bij deze een katalysatiereactie….die de snelheid van een bepaalde chemische reactie beïnvloedt zonder zelf verbruikt te worden.

Deze schakelfunctie kan op deze manier chemische reacties in de cel aansturen en vormt een belangrijke factor in de cel-interne signaaltransductie, dit is het doorgeven van signalen binnen een cel. Deze signalen worden weer doorgegeven via ‘paden’ van voornamelijk eiwitten. Naast de signalen binnen de cel komen er ook signalen van buiten de cel met speciale signaalstoffen, zoals hormonen, neurotransmitters en andere moleculen.

Een eiwit kan bijvoorbeeld ‘geschakeld’ worden door een fosfaatgroep op een bepaalde positie aan te hechten door een kinase. Op die manier kan een signaal door de cel geleid worden naar de plek waar dat nodig is, waarna er iets met de cel kan gebeuren, bijvoorbeeld beweging, doodgaan (of niet), starten met deling, enz.

Fasen van celdeling

De celcyclus bestaat uit vijf delen. De G0-fase, de G1-fase, de S-fase, de G2-fase en de M-fase. De G1-fase, S-fase, en G2-fase bij elkaar noemen we de interfase.

Afbeeldingsresultaat voor fasen celdeling

Fasen van de celcyclus

G0-fase (G nul-fase)

Als een cel in de G0-fase zit, dan doet de cel gewoon zijn werk. Kliercellen produceren dan sappen, zenuwcellen geleiden dan elektrische impulsen en spiercellen zorgen dan voor beweging. De cellen in de G0-fase vervullen gewoon hun functie voor het organisme waar ze deel van uit maken. De cel bezit 46 strengen DNA, min of minder gecondenseerd, maar in het algemeen kan je spreken over chromatine, het complex van DNA en eiwitten in de celkern.
G1-fase
Vanuit de G0-fase kan de cel terecht komen in de G1-fase. De cel gaat zich voorbereiden op een mogelijke celdeling. De cel heeft nog steeds 46 strengen DNA.
S-fase
In deze fase van de celcyclus gaat de cel zich voorbereiden op de naderende celdeling. Omdat na de celdeling alle dochtercellen weer 46 chromosomen moeten hebben, zorgt de cel ervoor dat in de S-fase al het DNA gekopieerd wordt. Voor een menselijke cel geldt dan dat er van elke streng DNA een kopie wordt gemaakt. Een cel in de S-fase van zijn leven heeft 92 strengen DNA in de celkern.
G2-fase
De cel gaat zich voorbereiden op de naderende kerndeling. De celkern heeft nog steeds 46 strengen DNA, die nog maar matig zijn opgerold tot chromatine.
De M-fase
De cel gaat zich daadwerkelijk delen. De celkern moet er zorg voor dragen dat het DNA nu heel goed opgevouwen wordt. De 92 strengen DNA wordt nu maximaal opgevouwen (gecondenseerd) tot 46 chromosomen. Elk chromosoom bestaat uit twee chromatiden. De twee chromatiden van het chromosoom zijn exacte kopieën van elkaar.

  • De duur van de verschillende fasen is afhankelijk van het celtype en het organisme. Gemiddeld duurt in een celcultuur een celdeling 12 tot 24 uur.
  • Om de cyclus goed te begrijpen moet het duidelijk zijn dat de erfelijkheidsdrager van de cel zich in verschillende (drie) fasen kan bevinden. Fasen mitose 

Chromosoom 1: Chromatide 2: Centromeer 3: Korte arm 4: Lange arm

Interfase en stadia van de mitose

Interfase (inter = tussen): Gedurende het grootste deel van de celcyclus in deze interfase, is het DNA langdradig en onzichtbaar aanwezig in de celkern. De langdradige DNA-kluwen in de celkern wordt chromatine genoemd. Binnen de celcyclus verkeren cellen de meeste tijd in het stadium interfase. Interfase wordt beschouwd als de fase waarin cellen hun “normale” celfunctie uitvoeren, met name nutriënten (voedingsstoffen) opnemen, groeien, DNA aflezen en eiwitten aanmaken en waarin ze zich op de mitose voorbereiden door hun DNA te repliceren. In interfase kunnen soms nucleoli  (kernlichaampjes) of een enkele nucleolus  in de kern door een elektronenmicroscoop als bolvormige objecten onderscheiden worden.

Profase: de voorbereidingsfase, het eerste stadium van de mitose (celdeling).           Vroege profase: de chromosomen beginnen te spiraliseren.                                       Midden profase: de kernmembraan en de kernlichaampjes  fragmenteren en verdwijnen. De centrosomen(spoellichaampjes bestaande elk uit een paar centriolen komen alleen voor in dierlijke cellen), die in de G2-fase verdubbeld zijn, gaan nu uiteen. Een centriool heeft de vorm van een cilindertje, opgebouwd uit negen groepjes van drie microtubuli (buisjes) die gerangschikt zijn als de schoepen van een watermolen. 

Afbeeldingsresultaat voor centrosomen   Afbeeldingsresultaat voor spoellichaam spindles zijn microtubili video

  • Microtubili zijn holle buisjes, opgebouwd uit een soort ‘nano-lego’ die stevigheid geven aan een cel. Ook vormen ze een soort rails waarlangs allerlei onderdelen binnen de cel kunnen worden getransporteerd. Bij de celdeling worden ze bijvoorbeeld gebruikt om de chromosomen van elkaar te scheiden.
  • (zie video microtubili) In dierlijke cellen ligt net buiten de kernmembranen, het centrosoom (spoellichaampje), dat zich bij de kerndeling verdubbelt, waarna elk centrosoom zich langzaam naar één kant van de kern beweegt. Geleidelijk ontwikkelt zich in de buurt van elk van de centrosomen een structuur van draden, de spoelfiguur. Als de centrosomen bij de dierlijke cel elk aan één kant van de kern aangekomen zijn, is er een netwerk van draden ontstaan dat de gehele kern omspant. Deze draden zorgen ervoor dat de chromosomen in de cel (die bij de celdeling los in het cytoplasma zitten) in het midden gehouden worden.

Late profase: alle chromosomen zijn gecondenseerd tot staafvormige structuren die onder een lichtmicroscoop zichtbaar zijn. Ze bestaan nu uit twee chromatiden die op het centromeer nog aan elkaar vastzitten. Het centromeer deelt het chromosoom in twee armen.

Mitosis, Ciclo celular, Fase M, El ciclo celular, Mitosis celular, Bilogia, Que es la motisis, Division celular, Citocinesis, celula diploide, Cromosomas, Haploide, Profase, Prometafase, Fases de la mitosis, Metafase, Anafase, Telofase, mitosis y meiosis, mitosis celular, mitosis celular en español, mitosis en español, mitosis fases, mitosis en español explicacion, mitosis y meiosis educatina, reproduccion celular, reproduccion celular biologia, Reproducción celular, Mitosis y Meiosis. metafase GIF

Metafase (meta = midden): de middenfase. De chromosomen gaan weer in het equatoriale vlak tussen de polen liggen. Deze fase is afgelopen zodra de chromatiden loslaten, doordat het centromeer zich in tweeën deelt. De twee chromatiden vormen nu elk een zelfstandig chromosoom. De metafase is de fase waarin de chromosomen het duidelijkst bestudeerd kunnen worden. In de metafase zijn de chromosomen volledig gespiraliseerd. Er ontstaat een spoelfiguur van microtubuli (draadvormige structuren bestaande uit tubuline polymeren) van pool tot pool en van pool tot centromeer.

metáfase mitosis, cell, cycle, prophase, metaphase, anaphase, telophase, cytokinesis, chromosomes, spindle, fibers, DNA metafase GIF

Anafase (ana = opwaarts): de verdelingsfase. Van elk chromosoom worden de twee chromatiden aan een spoelfiguur van microtubuli gehecht zijn, uit elkaar getrokken richting tegenoverliggende polen. Elk losse chromatide wordt vanaf nu weer als chromosoom beschouwd. De centromeren worden gesplitst en de chromatiden worden over de bedrading van de microtubili naar de tegenoverliggende polen getrokken

Afbeeldingsresultaat voor anafase

Telofase (telos = eind): de eindfase. Dit is de afrondingsfase van de kerndeling. De spoelfiguur verdwijnt, de chromosomen despiraliseren, er ontstaat een nieuw kernmembraan en de nieuwe kernlichaampjes (nucleoli) worden zichtbaar.
 Cel in telofase

Tijdens de telofase despiraliseren de chromosomen en worden weer lange dunne draden (chromatine), die niet van elkaar te onderscheiden zijn met de lichtmicroscoop. De nucleoli verschijnen weer. De chromosomen worden opnieuw ‘verpakt’ in een kernenvelop en de vorming van twee complete kernen is dan voltooid. Alle resterende microtubili van de spoelfiguur depolymeriseren (uit elkaar gaan). Nadat de telofase ten einde is gekomen, is het resultaat twee nieuwe kernen. Hiermee is de mitose beëindigd.

Cytokinese (kytos = leeg vat = cel, en kinesis = beweging): de verzelfstandiging van de twee dochtercellen. Gedurende de cytokinese, die op de eigenlijke mitose aansluit wordt het cytoplasma van de twee dochtercellen via een tussenmembraan gescheiden. De scheiding van de twee nieuwe cellen gebeurt door insnoering van de celmembraan.

Als een cel zich deelt, worden de onderdelen van de cel gelijkelijk over de twee dochtercellen verdeeld. We weten sinds een halve eeuw dat de informatie om de cel op te bouwen en te laten werken in lange draden DNA vast ligt, als de letters en woorden in een zin. De DNA-draden moeten in de kern blijkbaar helemaal uiteen getrokken zijn, om te kunnen functioneren. We weten immers dat de informatie van het DNA over de hele lengte van de draden verspreid is en om de informatie aan twee dochtercellen door te geven, moeten de DNA-draden dus eerst in de volle lengte opgesplitst worden. 

Vooraf is het noodzakelijk te weten hoe het DNA is opgebouwd.

 Van DNA naar eiwit

Genen zijn stukjes DNA die coderen voor een erfelijke eigenschap. Het gehele menselijke genoom bestaat ongeveer uit 20.000 genen. Een mens is dus het product van 20.000 erfelijke eigenschappen die verdeeld liggen over 46 chromosomen. Het gen codeert voor het eiwit. Een eiwit kan een erfelijke eigenschap tot uiting brengen, zoals bloedgroep of ….de kleur van een bloem. In tegenstelling wat je zou vermoeden, bestaat slechts een klein deel van alle DNA in een cel uit genen. De rest is DNA dat niet codeert voor eiwitten.

Het genoom

  • Het gehele erfelijke materiaal van een individu/organisme. Het genoom van de mens bestaat uit 46 chromosomen met daarop ongeveer 20.000 erfelijke eigenschappen.

Nucleotiden

Nucleotiden zijn bouwstenen van het DNA bestaande uit een fosfaatgroep, een desoxyribose (eenvoudige koolhydraten) en een stikstofbase. Er zijn vijf nucleotiden. Guanine (G) Cytosine (C) Adenine (A) en Thymine (T) en Uracil (U).                     Nucleotiden ‘voelen’ dat ze energie en signalen af kunnen geven binnen een cel.

  • Fosfaat is een verbinding van fosfor met zuurstof. Fosfaatverbindingen spelen een belangrijke rol in de energievoorziening. Zo is het molecuul adenosinetrifosfaat (ATP drager van chemische energie). In ons bloed regelt fosfaat de zuurgraad. De grootste hoeveelheid fosfaat vinden we terug in onze botten en
  • Desoxyribosen zijn de eenvoudigste koolhydraten (suikers), het zijn verbindingen van koolstof-, waterstof- en zuurstofatomen
  • Stikstofbasen  de basen/onderdelen van het DNA. Er bestaan vier stikstofbasen voor de bouw van het DNA: Thymine, Cytosine, Guanine en Adenine.  In de volgorde van deze stikstofbasen liggen onze erfelijke eigenschappen geschreven.

Nucleobasen

De Nucleobasen voor DNA zijn de stikstofbasen adenine, thymine, cytosine en guanine….afgekort met de letters A, T, C en G.  Het zijn alle 4 stikstofbasen.
Aangezien het DNA bestaat uit een dubbelstreng, worden er tussen de basen waterstofbruggen gevormd.

Waterstofbruggen

Een waterstofbrug (H-brug) is een zwakke chemische verbinding die voorkomt tussen polaire -/+ moleculen.

Afbeeldingsresultaat voor waterstofbruggen dna

Een waterbrug ontstaat als een positief geladen waterstofatoom wordt aangetrokken wordt door een negatief geladen atoom van een ander molecuul. In levende cellen ontstaan waterstofbruggen meestal tussen negatief geladen zuurstof- en/of stikstofatomen.

DNA en chromosomen

Wat is nu eigenlijk het verschil tussen DNA en een chromosoom. Allebei zijn ze aanwezig in de celkern en beide zijn de erfelijkheidsdragers van het organisme. DNA is een extreem lang molecuul, van wel 2 meter lang….. Tijdens de deling in de celcyclus is het handig als de 46 lange strengen DNA netjes geordend worden. DNA kan zichzelf ordenen door zich dubbel te spiraliseren. Dit ordenen begint bij het binden van eiwitten (histonen) aan het DNA. Het zijn dan eiwitballetjes dat nog het meest op een kralenketting lijkt.

Afbeeldingsresultaat voor histonen

Deze kralenketting kan zich vervolgens gaan spiraliseren. Je spreekt dan niet meer van histonen omwikkeld door DNA, maar van chromatine. Als nu het chromatine zich ook nog eens gaat spiraliseren (tweede spiralisatie) dan ontstaat er een chromosoom. Een chromosoom is dan dus eigenlijk: dubbel gespiraliseerd DNA omwikkeld rondom eiwitten.

Het genoom, alle erfelijke eigenschappen bij elkaar, ligt op 46 chromosomen die zich in de celkern bevinden. Deze 46 chromosomen (2×23) bevatten gezamenlijk ongeveer 20.000 erfelijke eigenschappen. De bouw van het DNA-molecuul is in wezen verrassend simpel.

  • Een ruggengraat bestaande uit suiker- en fosfor moleculen en de treden van de trap die opgebouwd zijn met maar vier letters. G, C, A en T.
  • Het zijn deze vier letters van de treden van de trap, waarmee het leven van een organisme al 2,5 miljard jaar wordt geschreven in genetische codes.

De genetische code

Fragmenten van de genetische code – de vertaling van DNA naar eiwitten – die coderen voor een specifieke eigenschap wordt een gen genoemd. Op basis van deze code wordt door de Ribosomen, het Endoplasmatisch reticulum en het Golgiapparaat de eiwitten geproduceerd waar het organisme uit is opgebouwd.
In wezen is de genetische code een concept waarmee de cel eiwitten kan produceren. Dit ontwerp is tijdens het ontstaan van het eerste leven op Aarde al in gang gezet.

De eerste levensvormen

De eerste levensvormen leefden zonder zuurstof: het was in hoge concentraties zelfs giftig voor ze. Hier waren deze organismen zich al op één of andere manier “onbewust” van bewust. Dit onbewuste bewustzijn was volgens mij al in het DNA van de allereerste levensvormen aanwezig en heeft in alles ’n overheersende factor. We dienen ons echter wél te realiseren, dat deze organismen en alle levensvormen erna inclusief de eerste menselijke wezens, zich slechts instinctief bewust waren van hun omgeving. Ze beschikten ook al over ’n noodzakelijk vermogen zich aan te passen áán die omgeving. Dit waren zeer langzame processen van (in ons tijdsbesef) misschien wel vele honderdduizenden jaren…..’al doende en ondervindend kwamen ze erachter hoe te overleven’.

Is leven een kenmerk dat alléén bij onze planeet hoort? Is het alleen op Aarde ontstaan? Dat dacht ik niet!

Abiogenese, het ontstaan van leven uit niet levende materie, dus uit anorganische chemische mengsels, is een proces dat overal in het universum kan plaatsvinden op elk van de vele honderden miljarden planeten die er nou eenmaal zijn! Levend organisme heeft het vermogen om mengsels van koolstof, waterstof, stikstof en zuurstof tot complexe verbindingen om te zetten, zichzelf te beschermen tegen invloeden van buitenaf, zoals UV-straling, zuren en zouten.

Levende organismen zijn, door een membraan begrensde systemen die materie en energie met hun omgeving uitwisselen: anabolisme en katabolisme. Door het membraan kunnen deze organismen zich beschermen. Bovendien wisten zij zichzelf te kopiëren….. ziehier opnieuw het ‘onbewuste bewustzijn’ van levend organisme.

Het kunnen ontstaan van de eerste leven

Zowel anorganische als organische elementen waren, zoals gezegd, terechtgekomen in oceanen en vormden al vrij snel verbindingen. Door verdamping van het water, vooral in ondiepe wateren, werd de concentratie van het aantal organische verbindingen groter. Hierdoor was voor kleinere moleculen de mogelijkheid ontstaan om grotere verbindingen te vormen. Ook op bodems van oceanen kon leven ontstaan van bacteriën, voor wie zuurstof giftig was en die zich thuis voelden in extreme omstandigheden zoals bij Black Smokers, waar de temperatuur kan oplopen tot wel 400 graden…

In óndiepe zeeën hadden zich allerlei organische moleculen, zoals eiwitten en organische zuren gevormd. Die werden onder invloed van energie (uit bliksem, vulkaanuitbarstingen en kosmische straling) gevormd uit anorganische stoffen. Het vroege DNA ontwikkelde het vermogen om zichzelf te verdubbelen en uiteindelijk om de aanmaak van eiwitten aan te sturen.
 Op die manier ontwikkelden zich de eerste bacteriën. 

DNA in een bacterie

Het erfelijk materiaal van de bacterie bestaat uit precies dezelfde bouwstenen als bij mens, dier en plant, namelijk uit DNA. De volgorde van de basen in het DNA bepaalt de volgorde van de aminozuren in het eiwit , en hiermee de eigenschappen van dit eiwit. Een eiwit is weer verantwoordelijk voor een bepaalde eigenschap, zoals Replicatie= kopiëren van het DNA

Replicatie

Replicatie van het DNA vindt plaats in de eerder genoemde S-fase in de celcyclus.

Mutaties

Bij de meeste mutaties die een rol spelen in de evolutie gaat het vaak om heel kleine veranderingen in het erfelijke materiaal. Het positieve effect over opvolgende generaties kan aanleiding geven tot heel nieuwe eigenschappen en op termijn zelfs tot een nieuwe soort. Vele mutaties ontstaan echter spontaan en zijn meestal het gevolg van toevallige foutjes bij het kopiëren van het DNA tijdens de S-fase van de celcyclus, maar ze kunnen ook ontstaan tijdens de normale werkingsfase van de cel. Andere worden veroorzaakt door fysische of chemische invloeden uit de buitenwereld.

Celdeling en de verdubbeling van DNA zijn zulke complexe processen dat het niet verwonderlijk is dat er af en toe iets fout gaat. Eigenlijk is het onvoorstelbaar dat het zo vaak goed gaat. Als er fouten gemaakt worden bij een volgroeid organisme, is dat meestal niet zo erg. Defecte cellen worden door cellen van het immuunsysteem ontdekt en onschadelijk gemaakt. Soms maken de defecte cellen zelf een einde aan hun leven (apoptose) door middel van enzymen of is er zelfs een herstelfase mogelijk….een reparatie van een verkeerde mutatie.

Het blijkt tóch om communicatie te gaan en de juiste informatie door te geven!

Zenuwcellen zijn de informatie- en signaalverwerkers van het lichaam: ze ontvangen signalen en geven signalen door. Een mens heeft ongeveer 100 miljard zenuwcellen, waarvan het merendeel zich in de hersenen bevinden: hersencellen oftewel neuronen.

Het kan volgens mij geen toeval zijn, dat de hersenstructuur identiek is aan de grootschalige heelalstructuur. Het denkvermogen dat de mens heeft ontwikkeld zou  identiek kunnen zijn aan bepaalde kosmische impulsen, die ook een aanvang hebben gekend bij het ontstaan van de allereerste sterren.

Afbeeldingsresultaat voor de allereerste sterren ontstaan

  • ………elke ster en elk sterrenstelsel zendt evenals elke zenuwcel bepaalde signalen uit…..elektromagnetisch en/of elektrochemisch…..

Met onze hersenen zijn we ons bewust wie, wat, waar en waarom we zijn. Bovendien kunnen we proberen (….) het heelal te begrijpen…als je het aandurft tenminste!!
Alles wat we zien, zijn, horen, ruiken, voelen en denken is uiteindelijk na miljarden jaren evolutie kunnen ontstaan vanuit ’n kosmologisch proces en dit vind je ook terug in alle biologische- en biochemische processen.

De lijn van ontwikkeling van het heelal, kán nou eenmaal niet anders verlopen, dan dat er op vele  miljarden planeten, willekeurig verspreid over het universum, uiteindelijk ergens heel simpel leven is kunnen ontstaan in een vanzelfsprekend proces – in diepe of ondiepe zeeën met welke vloeistof dan ook, waar organische en anorganische stoffen zich kunnen mengen om verbindingen aan te gaan. 

Dus krioelt ’t van leven in het universum. Elke levensvorm zal zich voortdurend blijven ontwikkelen en aanpassen aan de eveneens voortdurende veranderingen van z’n omgeving. Dit is een ingefluisterde wetmatigheid van het Universum. Deze wetmatigheden kunnen begrepen worden door de zich steeds  verder evoluerende hersenen. 

De mensheid op onze planeet heeft door de evolutie van de hersenen, ’n eigen manier van leven kunnen ontwikkelen. Op elke plek van onze aardbol hebben zowel mensen, dieren als planten zich aan weten te passen aan de ook weer voortdurend veranderende tektonische, klimatologische, atmosferische en biologische omstandigheden. Dat is ’n “Survival of the fittest”…..wat zich aanpast, overleeft……
Wij mensen hebben hiervoor ’n eigen en dus ’n zeer uiteenlopende manier van denken ontwikkeld, en ook in ons eigen denken kunnen voortdurend veranderingen en ontwikkelingen plaatsvinden……………..als we er tenminste voor open staan…….

Nog niet zolang geleden werd gedacht dat we met een bepaald aantal hersencellen werden geboren zonder dat er ook maar één hersencel bijkomt…….Tegenwoordig weten we dat er zich ook nog op latere leeftijd nieuwe cellen in ons brein kunnen ontwikkelen. Als gevolg van studie en hersentraining, ontstaan tussen de neuronen nieuwe verbindingen, terwijl andere verbindingen verstevigd worden.

      Impulsgeleiding in neuron

Neuronen, bouwstenen van ons brein

Bron: Natuurinformatie (gedeeltelijk overgenomen)

De hersenen van de mens zijn opgebouwd uit ongeveer 100 miljard neuronen. Deze zijn allemaal al bij de geboorte aanwezig. Bij alles wat er in de hersenen gebeurt draait het om de communicatie tussen de neuronen onderling. Er worden voortdurend miljarden chemische signalen en elektrische impulsen in millivolts rondgestuurd.

Complexe netwerken

Al bij het embryo wordt een begin gemaakt met het leggen van verbindingen tussen de neuronen onderling. Deze zijn geschikt voor het uitvoeren van een aantal basisfuncties die vlak na de geboorte nodig zijn. Na de geboorte gaat het aanleggen van verbindingen door en dat leidt uiteindelijk tot een complex netwerk waarin miljarden neuronen met elkaar zijn verbonden. Juist door zijn complexiteit is dit netwerk in staat gelijktijdig grote hoeveelheden informatie te ontvangen, te verwerken en door te geven.

      

  • Het netwerk is voortdurend aan verandering onderhevig. Afhankelijk van je ervaringen en leerprocessen worden verbindingen steeds aangepast. Dit wordt plasticiteit genoemd, een aanpassingsvermogen.

Neuronen delen zich na de geboorte niet meer zoals dit bij andere cellen gebeurt. Hun aantal neemt om die reden met het ouder worden fors af, hoewel de inzichten hierover aan het veranderen zijn:

  • Vroeger dacht men dat we met een bepaald aantal zenuwcellen worden geboren zonder dat er ook maar eentje bijkomt. Tegenwoordig weten we dat er op latere leeftijd nog nieuwe zenuwcellen bij kunnen komen. In de ventrikels (holtes/kamers) van de hersenen  liggen voorlopercellen (volwassen stamcellen) waaruit nieuwe zenuwcellen kunnen ontstaan. Als gevolg van leren en training kunnen tussen zenuwcellen nieuwe verbindingen gemaakt worden en anderen verstevigd worden. Dit wordt neuroplasticiteit genoemd plasticiteit-en-cognitiemaxresdefault Video Neuroplasticity
  • Een volwassene kan dus nog steeds nieuwe dingen leren, hoewel dit met het ouder worden steeds moeilijker wordt. Hoe meer we ons ontwikkelen hoe meer nieuwe verbindingen aangelegd worden. Hoe vaker bepaalde ‘routes’ in de hersenen gebruikt worden, hoe sneller contact met die bepaalde gebieden gelegd wordt. Omgekeerd worden weinig gebruikte, dus onrendabele, routes opgeheven.
  • Dankzij dit aanpassingsvermogen is er ook een kans (meer of minder) te herstellen van een beperkt hersenletsel. De complexiteit van het netwerk -er zijn veel meer verbindingen dan nodig zijn- maakt het mogelijk ‘omwegen’ aan te leggen als de ‘rechtstreekse route’ naar bepaalde hersengebieden afgesloten is. Reorganisatie, dat wil zeggen overname van functies door andere gebieden, en gebruik van onbenutte hersencapaciteit is dus mogelijk.

Bouw van het neuron

Net als andere cellen hebben neuronen een cellichaam met een kern. Alle onderdelen die ook bij andere cellen zorgen voor de cel huishouding zijn aanwezig. Het voornaamste verschil is de vorm: het cellichaam van het neuron heeft een aantal uitlopers: de neurieten. Het aantal neurieten kan per neuron verschillen.
Ook kan het cellichaam zich niet delen en vermenigvuldigen. Als het cellichaam beschadigd wordt bestaat het risico dat het hele neuron afsterft.

Celkern

In de kern is de genetische code, het DNA, opgeslagen die bepaalt hoe de cel zich ontwikkelt en hoe er duizenden chemische reacties worden verwerkt.

Mitochondriën

Dit zijn de energiecentrales van de cel. In de mitochondriën worden vetten en suikers omgezet in ATP, een chemische stof die de energie levert voor een groot aantal celfuncties.

Neurieten

Er zijn twee soorten neurieten: axonen en dendrieten. Neurieten kunnen zich door weefsels heen wringen om met andere neuronen in contact te komen. Zo kan het neuron via de axonen en dendrieten met andere neuronen communiceren.

Axon

Ieder neuron heeft maar één axon, deze vertrekt vanuit het cellichaam. Het is een kabel met meerdere eindvertakkingen. Een axon voert elektrische signalen vanuit het cellichaam weg naar andere neuronen.

Dendrieten

Ieder neuron heeft meerdere dendrieten. Dendrieten zijn korte twijgvormige uitlopers van het cellichaam. Deze uitlopers maken contact met de eindvertakkingen van de axonen van andere neuronen en ontvangen via hun receptoren de signalen die het axon aanvoert, dus naar het cellichaam toe. Maar deze signalen kunnen niet zonder meer van het ene aan het andere neuron worden doorgegeven, omdat neuronen omgeven zijn door een vlies ofwel membraan.

Synapsen

Glutamate-and-receptors-at-the-excitatory-synaps-Glutamate-released-in-the-synaptic

Het doorgeven van de elektrische signalen gebeurt op speciale verbindingspunten, waar de membranen van de neuronen elkaar heel dicht naderen: de synaps. Dit is dus de plek waar neuronen contact met elkaar maken. Dat gebeurt via chemische stoffen die neurotransmitters worden genoemd. Tussen de celmembranen van twee neuronen is een kleine opening die de synapsspleet genoemd wordt. Synapsen zijn contactpunten die op de eindvertakkingen van axonen zitten. Deze contactpunten bevatten blaasjes waarin de neurotransmitters zitten. Zodra een elektrisch signaal aankomt op het uiteinde van een axon worden er neurotransmitters vrijgemaakt, die ‘uitgestort’ worden in de synapsspleet, deze ‘oversteken’ en het ontvangende neuron activeren.

Afbeeldingsresultaat voor synaps Meer en sterke synapsen zorgen voor efficiënte informatieverwerking in je brein, omdat dit de volgende keer dat de neuronen gaan communiceren sneller gebeurt.

Neurotransmitter

Een neurotransmitter zorgt voor de signaaloverdracht tussen de neuronen onderling. Vrijgemaakte neurotransmitters binden zich tijdelijk aan de receptoren van het ontvangende neuron. Via een ingewikkeld chemisch proces wordt er dan een nieuw elektrisch signaal opgewekt. De receptoren geven dit signaal weer af en sturen het door. Daarna wordt de neurotransmitter weer losgekoppeld en afgebroken of gaat terug naar het neuron waar hij vandaan kwam.

Myelineschede

Afbeeldingsresultaat voor myelineschede

De myelineschede zorgt voor isolatie en bescherming van de axonen en voorkomt dat signalen van het ene neuron op het andere kunnen overspringen. Wanneer de myeline beschadigd raakt ontstaan er problemen met het transport van de elektrische signalen. Elke myelineschede is een millimeter lang.

Celstofwisseling

Stofwisseling of metabolisme betekent verandering of omzetting. Dit proces vindt plaats in cellen en organismen. Enzymen (eiwitten) spelen bij de omzettingen een cruciale rol. Enzymen maken reacties mogelijk of versnellen reacties zonder daarbij zelf te worden verbruikt (katalyserende werking).
Er is een verschil tussen de opbouw van stoffen met gebruik van energie: anabolisme en de afbraak van stoffen waarbij energie weer vrijkomt: katabolisme.

De bouwstoffen van DNA (de basen Adenine, Cytosine, Guanine en Thymine) hebben veel energie nodig om ze te laten ontstaan. ATP is hierbij de energiedrager.

Afbeeldingsresultaat voor atp

Adenosine is een bio-organische verbinding. Ribose is een eenvoudige suiker. P is een fosfaat, ’n organische verbinding met fosfor (P)

ATP

Door evolutionaire veranderingen (mutaties) ontstonden biopolymeren, die uit meerdere moleculaire delen bestaan. Deze konden iets heel bijzonders: ze maakten stoffen, die leken op de benodigde bouwstoffen en zetten deze stoffen om in de échte bouwstoffen!!
Daardoor groeiden deze “nep-bouwstoffen” sneller dan de echte, omdat ze eenvoudigweg meer bouwstenen ter beschikking kregen! Op deze manier konden deze ook worden gemaakt uit eenvoudige suikers, die veelvuldig aanwezig zijn. Wel was er veel energie nodig om al deze bouwstoffen te maken, maar de energie kwam vrij tijdens de afbraak van andere organische moleculen….parasiterend dus……….

Schema van de stofwisseling bij elk levend organisme
Het maken (de opbouw) van bouwstoffen heeft energie nodig: anabolisme (blauw)
Bij het afbreken van stoffen komt energie vrij: katabolisme (rood)

De celstofwisseling omvat vele duizenden chemische reacties die voortdurend in de cel plaatsvinden. Nieuwe moleculen ontstaan op vele manieren. Dat kan door het ombouwen van uit het uitwendige milieu opgenomen (= assimilatie) of reeds aanwezige stoffen, door samenvoeging van soms zeer vele kleinere brokstukken tot één groot molecuul (= anabolisme) of door splitsing van grote in soms vele kleine moleculen (= katabolisme). Als het bij dit laatste proces gaat om afbraak van structuurelementen, spreekt men van dissimilatie. Zie beschrijving hierboven en video celstofwisseling.

Het mechanisme dat nodig is voor al deze reacties, wordt gevonden in de vele verschillende door de cel geproduceerde eiwitten, die reacties kunnen laten verlopen die in de chemische techniek soms uitsluitend onder omstandigheden van hoge druk of hoge temperatuur kunnen plaatsvindt.

Enzymen

Enzymstructuur

De eiwitten die als katalysator fungeren om de reacties bij normale temperatuur en druk te laten verlopen noemt men enzymen; ze vormen het belangrijkste bestanddeel van het cytoplasma (celvloeistof). Veel enzymen komen verspreid in het cytoplasma voor, maar er zijn ook enzymen te vinden in organellen (cel-organen) en daar dan de specifieke functie bepalen.

Enzymen versnellen in onze cellen het metabolisme: het proces waardoor talloze biomoleculen in onze cellen voortdurend worden omgezet in talloze andere biomoleculen om ons in leven te houden.

Enzymen zijn de motoren van het leven en is ervan afhankelijk. Van de allereerste microben die uit de oersoep sijpelden, via dinosauriërs die door de Jurassische bossen denderden, tot ieder nu levend organisme. Elke cel in je lichaam zit vol met honderden of zelfs duizenden van die moleculaire mechanismen, die helpen om dat voortdurende proces van het samenstellen en recyclen van biomoleculen op gang te houden, het proces dat wij leven noemen. De taak van enzymen is om allerlei biochemische reacties te versnellen, te ‘katalyseren’, die anders veel te langzaam zouden gaan. Men spreekt daarom van enzymatische katalyse

Enzym katalyse – Enzyme catalysis – qwe.wiki:  

  • Tunneleffect
    In “door de barrière” -modellen, een proton of een elektron kunnen tunnelen door activatie barrières. De tunnel bijdrage (meestal het verhogen van de snelheidsconstante met een factor -1000 vergelijking met de reactiesnelheid voor ‘over de klassieke barrière’ route) is waarschijnlijk essentieel voor de levensvatbaarheid van biologische organismen. Dit benadrukt het grote belang van tunneling reacties in de biologie. In 1971-1972 de eerste kwantummechanische model van enzym katalyse geformuleerd.

Quantumbiologische aspecten van levensvormen.

Enzymatische katalyse is voor bijna alle levensvormen een biochemisch grondbeginsel omdat het specifieke reacties laat verlopen die nodig zijn voor hun metabolisme, homeostase (het vermogen van meercellige organismen om het interne milieu in evenwicht te houden) en de synthese van alle biomoleculen, waarbij de energie o.a. kan worden geleverd door zonlicht zoals bij fotosynthese.

Er zijn nu nog maar weinig wetenschappers die betwijfelen dat elektronen zich door middel van een quantum tunneleffect voortbewegen langs de ademhalingsketens van de mitochondriën.

Tunnelen is vergelijkbaar met geluidsgolven die door ’n muur gaan. Wil een deeltje op dit niveau tunnelen, dan moet het golfachtig blijven om door ’n barrière heen te kunnen sijpelen.

Hiermee komen de belangrijkste reacties waarbij energie wordt aangewend in dierlijke en (niet-fotosynthetische) microbiële cellen duidelijk binnen het domein van de quantumbiologie:

  • Omdat de zéér ingewikkelde, maar uiterst nauwkeurige oxidatieve fosforylering zich afspeelt binnen een miniem orgaantje met een diameter van ongeveer één micrometer oftewel ’n duizendste mm……Afbeeldingsresultaat voor mitochondriën.

Quantumtunneling werd een belangrijk aspect van de kernfysica. Het is fundamenteel voor het leven op aarde, omdat daardoor paren positief geladen waterstofkernen in het inwendige van de zon kunnen fuseren in de eerste stap van de omzetting van waterstof in helium, waarbij de enorme hoeveelheid energie van de zon vrijkomt. Maar tot voor kort dacht men niet dat het een rol speelde bij de processen van het leven!

Naar quantummaatstaven zijn levende cellen grote objecten, dus op het eerste gezicht lijkt het onwaarschijnlijk dat het quantum tunneleffect zou worden aangetroffen in warme, vochtige levende cellen waarvan de atomen en moleculen voor het merendeel op een incoherente (onsamenhangende) manier bewegen. Maar zoals we hebben ontdekt gaat het er in een enzym anders aan toe: daarvan voeren de deeltjes een gechoreografeerde dans uit en niet een chaotische rave. Bron: ‘Hoe het leven ontstaat’ van Jim Al-Khalili en Johnjoe McFadden. Zelf ben ik ervan overtuigd dat endosymbiose ook met quantumtunneling te maken heeft.

 

Quantumbiologische aspecten in de plantenwereld

Een ander quantumbiologisch aspect is de fotosynthese. Wie fotosynthese écht wil begrijpen, vindt antwoord in de kwantummechanica.

Sun rays through the woods 23597   Wallpapers landscape scenery

Elke seconde straalt de zon duizenden biljoenen lichtdeeltjes uit. Zonlicht landt op het blad in quantumpakketjes: fotonen. Dit is ’n zogenoemde lichtreactie.

Lichtdeeltjes zijn elektromagnetische golven met een welbepaalde energie. Allereerst komt deze energie aan bij een zogeheten ‘antenne’, ’n verzameling van honderdduizenden chloroplasten (bladgroenkorrels)

Planten hebben een plantaardige celcyclus. In plantencellen bevinden zich bladgroenkorrels of chloroplasten. Bladgroenkorrels kennen ook een membraan, de thylakoid, die is opgebouwd uit eiwitten en vetten. Hierin liggen verzamelingen van enkele honderden chlorofyl-moleculen ingebed, de zogenaamde fotosystemen, dit zijn eiwitten en moleculen die samen de energietoelevering verzorgen voor de fotosynthese. Ze functioneren als ‘antennes’, die lichtdeeltjes van de zon opvangen. Fotosystemen absorberen vooral blauw en rood licht; groen licht wordt juist verstrooid. Daarom zijn planten groen.

Als het fotosysteem een lichtdeeltje (foton) opvangt, wordt de lichtenergie overgenomen door een electron, dat daardoor in een hogere baan komt. Dit verschijnsel heet excitatie. Het electron, in deze toestand wordt daarom ook exciton genoemd. Het exciton kan door trillingen van molecuul naar molecuul springen en zo door het fotosysteem bewegen.

 Afbeeldingsresultaat voor thylakoïde

Aan één zijde van de thylakoïde-membraan bevindt zich een gespecialiseerd molecuul, dat het reactiecentrum wordt genoemd. Het reactiecentrum kan het exciton binden en daardoor ontstaat een elektrische spanning over de membraan. Het fotosysteem functioneert dus als een foto-elektrische cel, die met behulp van licht een elektronenstroom genereert.

 

De elektronen worden toegeleverd aan de fotosynthese reactie. Een elektron binnen deze bladgroenkorrels worden door het zonlichtdeeltje aangeslagen en in een hoger baan gezet…..

 vrijeelectronenhuppelenovermeerderepigmenten1_inPixio  

…..en krijgt daardoor meer energie die wordt gebruikt om door het fotosysteem heen te ‘springen’ opzoek naar een overbrugging. Dit is voor te stellen als een “doolhof van touwbruggen” die, als de exciton de weg weten te vinden, leiden tot het zogeheten ‘reactiecentrum’.

 

In dit reactiecentrum vindt uiteindelijk een reactie plaats waardoor de energie van het foton wordt omgezet in chemische energie. Het reactiecentrum is te vergelijken met een batterij dat wordt opgeladen. Er zijn 2 verschillende reacties:

  • Tijdens de lichtreactie is de energie van het zonlicht omgezet in chemische energie en ‘opgeslagen’ in de moleculen ATP en NADPH (als in een batterij).
    ATP wordt in cellen gebruikt voor de opslag van energie
    NADPH is een molecuul dat in een chemische reactie elektronen kan afstaan en elektronen levert voor diverse andere reacties.
  • Tijdens de donkerreactie, de Calvinreactie genoemd die lichtonafhankelijk is, wordt de opgeslagen energie gebruikt om koolstofdioxide uit de lucht (CO2) biochemisch om te zetten in glucose en zuurstof.
    Glucose is de bron van energie voor de plant zelf, maar ook voor alle organismen die van de plant eten. Glucose wordt gebruikt bij de verbranding. Bij de verbranding wordt glucose met behulp van zuurstof afgebroken. Hierbij komt de vastgelegde energie weer vrij, samen met water en koolstofdioxide. Er wordt dus geen energie gemaakt, maar uit glucose gehaald, maar energie wordt vrijgemaakt. De zuurstof komt hierbij vrij als reststof/afvalstof.

Het overbruggingsgebied is een ware nachtmerrie, want ‘je moet er zo snel mogelijk door het doolhof heen zien te springen’.  De sprongen nemen alle energie op uit de lichtfotonen van de zon.

 

  • Als het namelijk te lang duurt om het reactiecentrum te bereiken heeft het exciton te weinig tijd om op tijd te komen en is al de energie reeds opgenomen
  • Slechts 1 nanoseconde heeft het aangeslagen electron hier de tijd voor, dit is ’n miljardste seconde……

Fotosynthese is een uiterst nauwkeurig, bijna uitgekiend biologisch quantumproces op ultra kleine schaal in ’n extreem kort tijdbestek, weliswaar……in een warme en natte omgeving….

  • …..onze hersenen hebben er moeite mee om ons dit alles bewust te worden, terwijl dit “ingewikkelde” biologische proces gewoon ’n eigen onbewuste en vanzelfsprekende misschien wel ’n eigen intuïtief verloop kent…..

Hoe zien dieren?

En hoe beleven zij de wereld?

Opbouw van de ogen

Netvlies centraal en perifeer zicht  

Hoe ziet een hond en andere zoogdieren?

Hoe zien vleermuizen?

Een vos ‘ziet’ het magnetisch veld

Navigatie van sommige vogels

De wereld van de insecten

De Honingbij

Het Bijenvolk

Vlinders en libellen

Paringsdrift bij vlinders

Libellen

Mieren

Termietenheuvels

Vissen

Bioluminescentie

Reptielen

De nectar geproduceerd door bloemen wordt op bepaalde delen van de dag afgescheiden om zo ook specifieke bestuivers aan te trekken zoals deze honingbij.
Bijen weten precies waar en wanneer er nectar en stuifmeel te halen is: edepot.wur.nl

Hoe dieren zien vraagt volgens mij iedereen zich wel eens af. De vraag komt bij mij in ieder geval binnen als ik een honingbij nectar zie oogsten of een libel met subtiele vleugeltjes zie fladderen boven een bloemenzee. En als een vogel feilloos een tak weet te vinden als rust of uitkijkpunt. Wat ziet een pony starend voor zich uit en hoe weet een hond of een kat dat jij het bent? Waarom vliegt een mug razendsnel weg als ik wil meppen? En je hoeft ’n flinterdun spindraadje maar nauwelijks te raken en het spinnetje sprint weg…..alsof het leven, dit keer letterlijk, aan een zijden draadje hangt. Overigens zijn spinnenwebben wel 5x sterker dan een stalen draad van dezelfde dikte!

Opbouw van de ogen

Maar ik wil beginnen met hoe wijzelf de wereld zien met onze eigen ogen.De opbouw van de ogen is in z’n grondvorm voor alle zoogdieren hetzelfde. De functie en de werking van de ogen van alle zoogdieren komt zodoende ook in grote lijnen met elkaar overeen.

Aan de buitenkant van de oogbol bevinden zich drie lagen:

  • De buitenste laag is de harde oogrok. Deze laag geeft het oog zijn stevigheid en beschermt het. Je ziet het als het wit van je ogen.
  • Aan de voorkant van het oog gaat deze oogrok over in het doorzichtige hoornvlies. Deze heeft de vorm van een bolle lens en is voor het grootste deel verantwoordelijk voor het breken van de lichtstralen van buitenaf.
  • De middenlaag wordt gevormd door het vaatvlies. Zoals de naam al aangeeft, liggen hierin veel bloedvaten die het oog – en vooral het netvlies – voorzien van voedingsstoffen en zuurstof. Het vaatvlies gaat aan de voorkant over in het ciliaire lichaam (interne oogspier)dat de ooglens omvat. Hierin liggen kringspieren die door zich samen te trekken en te ontspannen de vorm van de lens beïnvloeden.

De binnenste laag is het netvlies, oftewel retina.. Dit bekleedt de binnenkant van de oogbol.

De lens is doorzichtig en bol, en is verantwoordelijk voor 20% van de breking van de stralen op het netvlies. De lens zit d.m.v. dunne draadjes (de zonulavezels) vast aan de interne oogspier.

  • Als de spieren van dit ciliaire lichaam samentrekken, wordt de lens boller waardoor je iets op korte afstand scherp kan zien.
  • Als deze spieren verslappen wordt de lens juist platter waardoor je in de verte scherp ziet.

Vóór de lens ligt de iris oftewel het regenboogvlies die de kleur van je ogen bepaalt. De pupil is een opening in de iris waardoor het licht het oog binnenkomt.

  • De iris regelt de grootte van die opening: bij erg weinig licht is de opening groot, bij zeer fel licht juist klein.

De voorste oogkamer bevat een waterige vloeistof met voedingsstoffen voor het hoornvlies en de lens. De grote oogkamer, het glasachtig lichaam, ligt achter de lens en is gevuld met een geleiachtige heldere vloeistof. Deze vloeistof houdt de oogbol in vorm en het netvlies op z’n plek.

De oogzenuwen zijn de op één na grootste zenuwen van het menselijk lichaam. Zij geven de signalen van de miljoenen lichtgevoelige cellen in het netvlies door naar de hersenen.

De blinde vlek is een deel van het netvlies achterin het oog waar de oogzenuwen samenkomen en het oog verlaat. Hier zit geen netvlies en er zijn hier ook geen lichtgevoelige cellen. Met andere woorden: op deze plaats is ieder mens virtueel blind. De lichtstralen van iets wat je wilt zien, worden hier niet opgevangen door de hersenen en je zult het dus niet kunnen zien.

Blinde vlek proef: Kijk naar de stip, terwijl je je linkeroog dicht houdt. Zorg dat de afstand tussen de oog en het beeld ongeveer 50 cm is. Blijf goed naar de stip kijken, terwijl je langzaam dichterbij het scherm komt. Op een gegeven moment zul je merken dat je vanuit je ooghoeken geen kruisje meer ziet. Dit is het moment dat de lichtstralen van het kruisje precies op de blinde vlek vallen.

De gele vlek of macula is je centrale zicht. Het zit recht achter de pupil, in het midden van het netvlies, bevindt zich de ‘gele vlek’. Omdat in de gele vlek extreem veel kegeltjes zitten, is dat het enige gebied waarmee je echt scherp kunt zien. Je merkt dat vooral als je naar een klein detail kijkt. Dat zie je scherper dan iets wat ernaast ligt. Kijk je rechtstreeks naar iets, dan gebruik je dit gedeelte van je retina (netvlies) in het midden zie je scherp, je centrale blikveld erom heen zie je nét iets minder scherp. Dat komt doordat in de rest van de retina meer staafjes zitten en minder kegeltjes. De gele vlek is ongeveer 2,5 mm in doorsnede.

Netvlies, centraal en perifeer zicht   

Opbouw van het netvlies
Bron: Natuurlijk Zien

Het netvlies (of retina) is een uiterst dun vlies, samengesteld uit 8 laagjes cellen. In dit vlies bevinden zich de lichtgevoelige uiteinden van zenuwcellen die er voor zorgen dat de stralen die het oog binnenvallen doorgestuurd worden naar de hersenen.

Ons oog vangt licht en kleuren op via receptoren op het netvlies. Deze receptoren worden kegeltjes en staafjes genoemd.

Kegeltjes hebben veel licht nodig.

De kegeltjes kunnen:

  • Kleur zien
  • Scherp zien
  • Details waarnemen

Staafjes hebben niet veel licht nodig, en zijn dus lichtgevoeliger om in het donker te kunnen zien. Ze werken zelfs beter als ze een poosje aan het donker gewend zijn.

De staafjes kunnen:

  • Contrasten zien in grijstinten
  • Niet scherp zien
  • Heel goed beweging opmerken

’s Nachts, in het donker, is er te weinig licht voor je kegeltjes en zie je dus alleen met je staafjes. Vandaar dat je dan geen kleur ziet en ook niet scherp kan zien.

Kleuren zien heeft eigenlijk niet veel te maken met de waarneming van licht. Licht is niets meer dan een deel van het elektromagnetisch spectrum dat ligt tussen 380 en 740 nanometer. Een nanometer is een miljoenste van een millimeter.

Het waarnemen van kleuren berust eigenlijk op het vermogen van onze ogen om licht in verschillende golflengtes waar te nemen en ook om die golflengtes te filteren. Dat filteren gebeurt door lichtgevoelige pigmenten in onze ogen. Zij splitsen het licht uit in rood, groen en blauw. Maar voor het zien van kleur heb je niet perse licht nodig. Je kunt bijvoorbeeld ook kleuren waarnemen door ze je met de ogen dicht voor te stellen. Er komt dan geen licht binnen. Veel mensen kunnen door op hun ogen te drukken ook ‘kleuren’ waarnemen.

In ons oog zitten ongeveer 130 miljoen cellen waarvan maar 7 miljoen kegeltjes. Die kegeltjes functioneren dus alleen bij daglicht en maken het ons dus mogelijk om kleuren waar te nemen. De staafjes zorgen voor zicht in lage lichtomstandigheden. Staafjes vormen dus als het ware onze nachtkijker. Als de staafjes niet werken zijn we ‘nachtblind’.

Je perifere blikveld

Alles wat buiten je centrale blikveld ligt noem je het perifere blikveld. Kijk je recht vooruit, dan zie je ook nog veel opzij van je. Maar omdat je die stralen bijna uitsluitend opvangt met staafjes zal je daar niet scherpzien en zie je ook veel minder kleur. Bewegingen merk je daar juist wel makkelijk op. Veel mensen sluiten hun perifere blikveld af, vooral als ze geconcentreerd ergens mee bezig zijn. Denk maar aan computeren of op je mobiel kijken. Maar perifeer zicht is minstens zo belangrijk als je centrale zicht.

Dieren zien de wereld gewoon zoals ze die zien met hun eigen specifieke gewaarwording. Wij kunnen dit zicht alleen maar benaderen met bepaalde technieken die mensen ervoor hebben ontwikkeld. Dieren zelf zullen het zicht mogelijk nét iets anders waarnemen en beleven.

How-animals-see-the-world

How-animals-see-the-world-in-360°

Nachtdieren hebben bolle ogen om meer licht te kunnen opnemen. Bovendien hebben ze een reflecterende laag achter het netvlies, het tapetum lucidum.

Het invallende licht wordt door dit ‘lichtend tapijt’ teruggekaatst op de lichtgevoelige staafjes, die zodoende nóg ’n keer licht kunnen opvangen en weergeven. Het oog van een nachtdier heeft meer staafjes dan kegeltjes, daarom kunnen deze dieren ’s nachts minder scherp zien en ook weinig kleuren waarnemen. 

Night-vision-animals

How-do-animals-see-in-the-dark

Hoe ziet een hond en andere zoogdieren?

‘Als je een licht/donkere zonnebril opzet en op je knieën kruipt, zie je ongeveer wat een hond ziet. Je kunt iets zien liggen wat op tafel ligt, maar alles heeft heel weinig kleur’ 

Honden hebben ook het licht reflecterende tapetum lucidum in hun ogen, en zien ze ’s avond beter dan wij. Ze hebben echter geen scherp zicht op verre afstand en zijn ’n beetje bijziend. Daarom is het reukorgaan bijzonder goed ontwikkeld. Een hond herkent je allereerst aan je geur en merkt je gedrag op. Honden zien wel degelijk kleuren, maar wél iets anders dan wij.

Het oog van de hond heeft twee verschillende types kegeltjes, de mens heeft er drie: rood, blauw en geel/groen. Die voor de rode kleur ontbreekt bij honden. Een hond ziet dus geen rood en ervaart rode dingen als (donker)groen. Een rode bal in het gras is dus voor een hond lastig te vinden!

 

De ogen van honden staan iets meer opzij, dus er is minder dieptezicht dan de mens.
Hun zicht is er vooral op voorzien om beweging waar te nemen.

Hoe ziet een kat?

Katten hebben betere ogen dan honden. Ze zien ’s nachts evenmin als wij, alleen hun ogen zijn goed aangepast om met heel weinig licht te kunnen kijken: het netvlies van een kat heeft meer staafjes, en maar weinig kegeltjes waardoor ze geen kleuren kunnen zien, dus ze zien alles in zwart/wit. Hun pupillen gaan zo ver mogelijk open om zoveel mogelijk licht binnen te laten.

Door hun grote pupillen ‘s nachts is het alsof de ogen licht geven, als reflectors. Terwijl de pupillen overdag in het zonlicht ‘n smal spleetje vormen. En ook katachtigen hebben een tapetum lucidum achter op en in hun netvlies, waardoor hun ogen oplichten in het donker.

Lichtgevende tapetum
Gezichtsveld kat

Konijnen.

Hun ogen zijn niet ontworpen om efficiënt voedsel te kunnen vinden, maar om heel snel roofdieren te zien aankomen vanuit bijna alle kanten. Elk bewegend object zou een roofdier zijn, en vanwege hun lange oren kunnen konijnen hun roofdieren goed ontlopen door pijlsnel en zigzaggend het hazenpad te kiezen.

De ogen zijn hoog aan de zijkant van de kop te vinden, waardoor het konijn bijna 360 graden in de rondte en ver omhoog kan kijken, zonder z’n kop te hoeven draaien. Het nadeel van deze oogstand is, dat ze niet goed recht vooruit kunnen kijken: dat is hun blinde vlek!

Gezichtsveld konijn

Het voedsel vlak vóór ze, kunnen ze niet daardoor niet snel vinden, of schrikken ze van een hand, die het konijn van voren benadert. De blinde vlek wordt overigens gecompenseerd door hun snorharen en lange oren, waardoor ze het voedsel kunnen voelen. Konijnen kunnen, ook door hun oogstand, geen diepte zien: als een konijn je van de zijkant aankijkt met het hoofd schuin, dan kijkt die je in feite zo recht mogelijk aan! Konijnen zijn ook zo goed als kleurenblind. Ze kunnen enkel ’n ‘soort groen en blauw’ van elkaar onderscheiden.

Kuddedieren.

Deze grazers leven in groepen en beschermen zich  met hun grote ogen, die in groothoek van ongeveer 360 graden goed kunnen zien. Als ze rechtop vooruit kijken, kunnen deze dieren hun ogen dusdanig draaien, dat ze bijna het puntje van hun staart zien! Vanwege hun eveneens grote pupillen is het zicht van kuddedieren in het donker redelijk. Gedragsonderzoek heeft bevestigd, dat ze niet helemaal kleurenblind zijn. Een stier komt dus niet op de rode kleur af van de vlag, maar door de beweging denkt de stier, dat de vlag hem bedreigt. Een varken kan ruim rondom zich heen zien met z’n kraaloogjes, zo’n 310 graden en ziet dan vooral contrasten op een beperkte afstand. Varkens houden van schemering. Als ze ergens rondlopen waar ze nog nooit geweest zijn, houden ze hun kop omlaag. Zo kunnen ze voelen, ruiken en proeven wat er op de grond ligt. Dat verkennend gedrag zou je kunnen vergelijken met dat van een blind mens met een geleidestok.

Koeien

Koeien zien maar zo’n 30 procent van wat de meeste mensen zien. Ze hebben wel een blikveld van 330 graden. Het verschil tussen licht en donker nemen de herkauwers extremer waar. Hun ogen hebben meer tijd nodig om te wennen aan andere lichtverhoudingen. Al met al leidt het ertoe dat runderen situaties die voor mensen volledig probleemloos zijn als stressvol kunnen ervaren.

Het centrale deel van het gezichtsveld dat beide ogen bereikt heet binoculaire zone.
In de monoculaire zone wordt niet met beide ogen, maar met één oog waargenomen.

Paarden.

Van alle zoogdieren op de wereld, heeft het paard de grootste ogen.  Paarden hebben ook een heel ander zicht dan wij, de mens. De ogen van een mens naast elkaar, vooraan in het gezicht, bij paarden staan de ogen aan de zijkant. Het is belangrijk dat je je daar bewust van bent, want het verklaart vele reacties die paarden soms hebben.

Op de tekening hiernaast zie je ook waar het paard “blinde vlekken” heeft als hij zijn hoofd recht voor zich houdt. Blinde vlekken zijn de plaatsen dat een paard niets kan zien. Wanneer een paard zijn hoofd recht voor zich houdt, dan ziet het paard de blauwe velden niet. Als hij zijn hoofd echter draait naar links of naar rechts (zonder zijn voeten te verplaatsten), ziet hij wél de blauwe velden.

De rode vlek kan het paard niet zien, ook niet als het hoofd wat gedraaid wordt. Daarvoor moeten de voeten verplaatst worden. Onder hun hoofd zien paarden ook niets. Als een paard bv, door een put of door een waterplas moet, dan kunnen ze wat terughoudend zijn op het moment dat ze er effectief door moeten gaan. Ze zien immers niet waar ze hun voeten neerzetten.

Monoculair en binoculair zien kunnen paarden niet combineren. Als ze bv grazen kijken ze monoculair, ze scannen de omgeving. Dit is nodig als je een prooidier bent: overzicht! Moeten ze een voorwerp/sprong/mens/ inschatten: dan kijken ze binoculair, want dan kunnen ze diepte inschatten.

Paarden zien scherp, maar wel op een andere manier scherp dan wij. Als wij voor ons uit kijken zien we enkel dat punt scherp waar we effectief naar kijken. Alles daarrond vervaagt geleidelijk aan (test het maar: kijk naar een punt dichtbij of in de verte, houd je ogen daar strak op gericht en bemerk hoe alles daarrond vager wordt hoe verder de afstand van dat punt is). Het beeld van een paard is minder hoog, maar wel veel breder (aangezien ze bijna volledig rondom zich kunnen kijken).  In het midden van die brede strook ziet het paard scherp. Als hij iets wil scherp zien dat laag bij de grond is, zal hij zijn hoofd lager brengen, om op die manier de “strook” waarin hij scherp ziet, naar omlaag te brengen.

Paarden zien veel beter in het donker dan de mens. Paarden hebben wel een langere aanpassingstijd nodig dan wij bij verandering van licht naar donker en omgekeerd.

Men denkt dat een paard het best blauw-geel-groen tinten ziet. Op de tekening zie je het verschil tussen welke kleuren een mens ziet en welke kleuren een paard ziet.

kleurenzicht bij paarden

Paarden zien dus vooral grijs, blauw, groen en gele tinten, en ook wit kunnen ze onderscheiden. Rood zien paarden geel-groenig, maar er zijn ook beweringen dat een paard wél perfect rood kan zien, omdat dit de kleur is van bloed. Bloed kan betekenen dat een dier aangevallen is geweest door een roofdier en dat er dus roofdieren in de buurt zijn. Anderen zeggen dan weer dat een paard bloed kan ruiken, en dat het dus geen rol speelt of ze de kleur ervan zien of niet. 

Mollen.

Onder de grond, in het donker, is een mol dag en nacht bijna zonder rust bezig om insecten te vangen. Hun zicht en gehoor zijn slecht ontwikkeld, maar stekeblind zijn mollen zeker niet. Met hun reuk en tastzin, samen met uiterst gevoelige snorharen zijn ze prima in staat zich in het donker ‘blindelings’ hun weg te vinden. De huid is bedekt met korte fluwelen haartjes, die achterwaarts gericht zijn, die hen daardoor niet hinderen in de smalle ondergrondse mollengangen.

Hoe zien vleermuizen?

Vleermuizen leven uitsluitend van insecten, behalve de vampiervleermuis: een kleine beet op slapend vee. Alleen wanneer deze soort geen kleine dieren vindt in hun leefomgeving……kan de mens wel ‘ns het bloedslachtoffer worden….

In zekere zin is de mens anno 2020 een virusslachtoffer van een vleermuis.

Hoefijzerneusvleermuizen
Waar vermoedelijk de coronavirussen vandaan komen…….

Vleermuizen  “zien met hun oren”. Maar dit heeft wel een grens: in het pikdonker zien ze helemaal niks! Uilen en andere nachtdieren hebben nog altijd een beetje (maan)licht nodig om te kunnen jagen. Vleermuizen bezitten een uniek systeem van echolocatie om dit probleem te omzeilen. Een ander woord is SONAR Sound Navigation And Ranging (navigatie en plaatsbepaling)

Een vos ‘ziet’ het magnetisch veld

Hoewel zijn verwanten de wolf en de jakhals in roedels leven, is de vos liever alleen. Ook jagen en slapen doen ze het liefst alleen. Wanneer er jongen zijn, leeft een vos wel in een groep. Ze graven dan holen onder de grond waarin ze hun jongen grootbrengen. Als de jongen het nest verlaten, blijven ze nog een tijdje bij de ouders. Daarna gaan ook zij hun eigen weg.

Een vos ‘ziet’ het magnetisch veld, neemt het magnetisch veld waar als een soort ring van schaduw in zijn ogen. Er bevindt zich proteïne Cryptochroom(oogeiwit Cry4) in het netvlies. De vos gaat eerst op z’n gehoor af en voelt daarna met de bewegingen van z’n kop het aardmagnetisch veld. Op die manier ‘ziet’ de vos een prooi de magnetische veldlijnen passeren. Tijdens het jagen gebruikt de vos deze veldlijnen om zijn prooi te besluipen en te bespringen vanuit het noordoosten.

Magnetische veldlijnen

Meerdere dieren kunnen magnetische velden waarnemen: haaien, roggen, schildpadden, mieren, kreeften, kevers, vleermuizen en molratten, maar ook koeien en herten. In 2008 ontdekte de groep van Červený, geleid door de Tsjechische Hynek Burda, dat kuddes koeien en herten ook neigen uit te lijnen in een noord-zuidlijn als ‘levende kompasnaalden’. Het team van Burda bekeek de dieren met Google Earth-satellieten en liet zien dat ze de neiging hebben om naar het magnetische noorden te kijken, ongeacht de windsterkte, het tijdstip van de dag of de stand van de zon. Een jaar later vonden ze meer bewijs dat deze dieren worden beïnvloed door een magnetisch gevoel: hun nette lijnen zouden kunnen worden verstoord door hoogspanningslijnen, die sterke magnetische velden produceren. Hoe dichter de kuddes bij de lijnen komen, hoe chaotischer hun posities.

Wolven.

De wolf, nu ook weer terug in Nederland

Hoe zien vogels.

De ogen van een vogel zijn in verhouding tot de kop zeer groot en opzij geplaatst, waardoor ze bijna alles kunnen overzien. Het oog is zo groot dat het perfect in de oogkas past zodat er weinig ruimte overblijft voor spiertjes. Hierdoor kunnen ze hun ogen dus niet zo makkelijk draaien, hun kop echter wel. Een merel draait zijn kop opzij naar de grond, alsof hij aan het luisteren is. Maar hij doet dit om de bodem goed te kunnen bekijken. Door de plaatsing van zijn ogen ziet hij namelijk bijna niks aan de voorkant, maar wel opzij. Er zijn overigens ook vogels die de ogen wel kunnen bewegen, zoals de roerdomp en de koekoek.

Gezichtsveld van de meeste vogels.

Aan de buitenzijde van het oog is het zogenaamde derde ooglid of knipvlies zichtbaar. Dit membraan ligt onder de oogleden aan de neuszijde en beweegt horizontaal over de oogbol. Het knipvlies houdt het oog schoon en vochtig.

Knipvlies

Met de staafjes in het netvlies zien vogels licht en donker. De kegeltjes zorgen ervoor dat vogels kleuren waarnemen en een scherp beeld hebben. Bij vogels komen 4 soorten kegeltjes voor: rood, groen, blauw en ook ultraviolet: muizenurine licht op door de reflectie van UV-licht. Ook wordt UV-licht gebruikt voor navigatie.

Kijk maar ‘ns hoe deze kraai door een scherpe en intelligente blik een noot weet te kraken: Tokyo-crows-smartest-birds-in-the-world

Er zijn ook vogels die zich oriënteren op het aardmagnetische veld. We weten dat vogels alleen dit magnetische veld kunnen detecteren als bepaalde golflengten van licht beschikbaar zijn – specifiek hebben onderzoeken aangetoond dat magnetische magnetoreceptie van vogels afhankelijk is van blauw licht. Dit lijkt te bevestigen dat het mechanisme visueel is, gebaseerd op de cryptochromen, die de velden mogelijk kunnen detecteren vanwege de quantum coherentie de quantum samenhang. Bron Science Alert.



Watch: How do birds use Earth’s magnetic field? 2021  How quantum mechanics help birds find their way
Zie ook een ander artikel op deze site: De mechanismen van het Quantum, fysica op het allerkleinste niveau …

Het mysterie achter de manier waarop vogels navigeren, is nu eindelijk opgelost: het is niet het ijzer in hun snavel dat een magnetisch kompas levert dat eerder vermoed werd, maar een eiwit in hun ogen waarmee vogels het magnetische veld van de aarde kunnen ‘zien’. Het al eerder genoemde oogeiwit Cry4 maakt deel uit van klasse proteïnen genaamd cryptochromen. Dit zijn fotoreceptoren die gevoelig zijn voor blauw licht, die zowel in planten als in dieren voorkomen. Deze eiwitten spelen een rol bij het ritme van de schommeling in de biochemische, fysiologische en gedragsfuncties om zich te oriënteren door magnetische velden te detecteren, een gevoel dat magnetoreceptie wordt genoemd. Magnetoreceptie is de mogelijkheid om het aardmagnetisch veld te voelen in richting en intensiteit.

Het meest goed bestudeerde voorbeeld van magnetoreceptie is dat van trekvogels zoals Europese roodborstjes (Erithacus rubecula), die het magnetische veld van de aarde gebruiken om hun weg te vinden tijdens migratie.

Deze afbeelding heeft een leeg alt-atribuut; de bestandsnaam is roodborstje.png

Duiding weergave afbeelding hierboven.

a. Het netvlies zet beelden van het optische systeem van het oog om in elektrische signalen die worden verzonden langs de lichtgevoelige ganglioncellen die de optische zenuw naar de hersenen vormen.

b. en c. retina-segment (netvlies-segment) en uitvergroting Retinal Layers. Het netvlies bestaat uit verschillende cellagen. De primaire signalen die ontstaan ​​in de buitenste segmenten van de staafjes en de kegeltjes worden doorgegeven aan de horizontale, de bipolaire, de amacrine en de ganglioncellen.  

d. e. f. Het primaire signaal wordt gegenereerd in het receptor-eiwit rhodopsine, schematisch weergegeven. De rhodopsine bevattende membranen vormen schijven (discs) met een dikte van ± 20 nm, die ± 20 nm ook weer van elkaar verwijderd zijn.

Een vogel navigeert door het luchtruim

Deze afbeelding heeft een leeg alt-atribuut; de bestandsnaam is magnetic_vision1.jpg
Wanneer de vogel zijn kop beweegt, verandert de hoek tussen zijn kop en het magnetische veld van de aarde, het patroon van donkere vlekken zou over zijn gezichtsveld bewegen en het zou dat patroon kunnen gebruiken om zich ten opzichte van het magnetische veld te oriënteren. Bron: Cryptochrome and Magnetic Sensing

Duiven

Onderzoekers hebben in het duivenbrein zenuwcellen ontdekt die het magnetisch veld van de aarde omzetten in een soort GPS-signaal. De haast bovennatuurlijke vaardigheid van postduiven om hun weg te vinden, is een populair onderwerp voor biologen. Eerder was al ontdekt dat enkele soorten duiven ook magnetische velden kunnen waarnemen: bepaalde zenuwcellen in het brein van een postduif zetten signalen van de magnetisch gevoelige zintuigen om in bruikbare richting aanwijzingen.

Van de roofvogels kies ik voor de Condor.

De Andescondor, koning van de Andes.
De grootste vogel te wereld met een spanwijdte van meer dan 3 meter

Roofvogels hebben een zeer hoge dichtheid van receptoren (kegeltjes en staafjes) en andere aanpassingen die de gezichtsscherpte maximaliseren. Hun netvliezen hebben twee gele vlekken per oog. Op één van deze plekken kan de roofvogel objecten aan de zijkant ook goed waarnemen, terwijl de mens zich moet focussen op het gebied, bijna in het midden van het netvlies. Roofvogels hebben 5 soorten kegeltjes (mensen maar 3) en kunnen dus veel meer kleuren zien. Het aantal staafjes is 2 x zo veel en zijn gelijkmatiger verdeeld. Roofvogels kunnen hun ogen onafhankelijk van elkaar gebruiken en door de stand van de ogen twee naast elkaar gelegen punten beter onderscheiden. Verder kunnen ze hun ogen sneller en over een groter bereik scherpstellen. Het interpreteren van bewegingen gaat bij roofvogels vanzelfsprekend goed: ze kunnen tot wel 150 beelden per seconde thuisbrengen!! Dit is vooral belangrijk bij het herkennen van prooien tijdens snelle jachtvluchten en voor het ontwijken van aanvallers.

Uilen.

In de platte uilenkop staan de naar voren gerichte ogen ver uiteen. Beide blikvelden overlappen elkaar onder een hoek van 70 graden. Daardoor beschikt de bosuil over een stereozicht waarmee hij de verblijfplaats van prooien tot op de centimeter nauwkeurig kan inschatten. Wat vooral opvalt in het grote bosuilenoog is de enorme pupil. Voeg daarbij het netvlies, dat is opgebouwd uit zeer lichtgevoelige staafjes, en je zult begrijpen waarom een uilenoog honderd keer sensibeler is dan dat van een mens. Proeven tonen aan dat de bosuil bij een verlichtingsniveau van 0,0000073 lux (ongeveer het licht van een kaars op vierhonderd meter afstand) toch nog een muis weet te vinden. Met zijn haarscherpe ogen en geluiddempende veren slaat de bosuil midden in de nacht genadeloos toe.

Een uil is eigenlijk een kat met vleugels: bijna geluidloos. Toch is het beter om zijn jachttalent te vergelijken met dat van soortgenoten, met dagjagers als de buizerd en de havik. Maar zijn ogen tonen opmerkelijke verschillen.

…..bijna geluidloos…….

De wereld van de insecten

Overzicht-Nederlandse-insecten


De ogen van alle insecten zijn samengestelde ogen, facet-ogen genoemd. Deze bestaan uit een heleboel losse deeloogjes, de ommatidia. Dat zijn er soms wel dertigduizend! Ieder deeloogje heeft een eigen lens en ziet een heel klein stukje van de wereld. Al deze deeloogjes samen vormen, als een soort mozaïek, een groter beeld van de wereld.

Facet-oog en roltong vlinder.
Losse deel-oogjes facet-oog.

Bovenop de kop van alle insecten bevinden zich drie kleine enkelvoudige punt-ogen, de ocelli. Ze kunnen licht en donker onderscheiden, worden gebruikt om zich op de zon te oriënteren en spelen een rol bij het handhaven van een stabiele vlucht.

De hele omgeving zien.

Wij mensen kijken met onze ogen altijd maar één kant op. Als wij willen weten wat er achter ons gebeurt, moeten we ons hoofd omdraaien. Insecten zien dankzij hun bolle ogen vol deeloogjes, die alle richtingen opstaan, hun hele omgeving. Daarom ziet een vlieg je bijna altijd aankomen, van welke kant je hem ook besluipt.

Kleuren zien

De meeste insecten zien kleur en ook UV-licht. Bij sommige bloemen die voor ons helemaal geel zijn, zien insecten een vlek in het midden die wij dus niet kunnen zien. Dankzij deze vlek weten de insecten snel waar ze moeten landen voor een lekker hapje nectar.

Rechts dezelfde bloem in UV-licht.

De Honingbij.

Dit licht ik uitgebreid toe, want het is buitengewoon indrukwekkend hoe een bijenkolonie hun wereld inricht en beleeft! Hier is sprake van een bovennatuurlijk intellect, wat voor de honingbij een vanzelfsprekende manier van leven is! Ze hebben een eigen Universum

Bijen hebben 2 facetogen aan de zijkant en 3 puntogen bovenop de kop.     

  • Een bij kan wel 200 beelden per seconde afzonderlijk waarnemen, waardoor tijdens een snelle vlucht laag over de grond, bloemen als ‘stilstaande objecten’ gezien kunnen worden.
  • Bijen zien geen rood licht van het spectrum en zien deze kleur als zwart.
  • Het voor ons onzichtbare UV-licht is voor bijen waarneembaar.
  • Met de puntogen van insecten wordt de lichtintensiteit waargenomen i.v.m. daglengte en een eventuele naderende regenbui.
  • Bijen zien met hun facetogen gepolariseerd licht d.w.z. voor een bij trilt licht in een bepaalde richting.
Bijen kunnen met de facetogen ook gepolariseerd licht waarnemen. Het zonlicht wordt in de atmosfeer gepolariseerd volgens bepaalde patronen. Door analyse hiervan is de plaats van de zon aan de hemel vast te stellen, zelfs als de zon zelf onzichtbaar is. De zon richting weten is belangrijk, deze wordt immers gebruikt als kompas om een positie via de bijendans aan de andere bijen door te geven.
De ogen van de dar zijn met ongeveer 13.000 facetten het grootst. De werkbij heeft zo’n 6000 facetten en de koningin ‘maar’ ongeveer 5000. Zij hoeft dan ook het minst te zien.
Met de puntogen kan de lichtintensiteit worden waargenomen (dit i.v.m. daglengte en bijvoorbeeld naderende bui).
Zonnestralen worden door de atmosfeer gepolariseerd d.w.z. deze krijgen door de atmosfeer een bepaalde richting in een welbepaalde hoek met de voedselbron en de bijenkast of korf.

Speurbijen, ook wel haalbijen genoemd, zijn voortdurend op pad, om voedselbronnen te ontdekken. Wanneer deze speurbijen een interessante bron gevonden hebben, onthouden ze de locatie, en vliegen terug naar de kolonie. In de bijenkast communiceren ze met de andere bijen waar er wat te vinden is door specifieke waggel-dansjes op de raten. Vervolgens worden dan de andere bijen gemobiliseerd om te gaan foerageren. Onderzoekers hebben geconstateerd dat ’n zogenoemde waggeldans van de speurbijen gebruiken om de andere werksters te mobiliseren, eigenlijk gebaseerd is op de patronen van gepolariseerd licht. Aangezien de polarisatie van het licht aangeeft uit welke richting het komt, wordt dit vertolkt in de dansjes die de bij uitvoert op het verticale vlak van de honingraten.

The-waggle-dance-of-the-honeybee
Hoe maken bijen was?
Hoe produceert een honingbij perfecte zeshoekige raatcellen?
Bronnen: Bijenclub en Scientias

Bijen hebben speciale klieren, waarmee ze honing omzetten in was. Dit wordt het zweten van de bij genoemd. Dit zweten gebeurt in groepsvorm en kost de bij erg veel energie. Om 1 kg was te zweten, is er maar liefst 7 kilogram honing nodig!! De omgezette honing is niet direct een bruikbare bijenwas, er moet eerst flink op de samengebrachte was schilfertjes gekauwd worden om het zacht te maken. De zachte was is bruikbaar om honingraat van te maken. De raten bestaan uit zeshoekige cellen.

De honingraatcellen beginnen als perfecte cirkels. Vervolgens verhitten honingbijen de was. Doordat de cellen verhit worden, smelt de was en stroomt deze stroperige substantie als lava. Wanneer de was begint te stromen, worden de celwanden platter, waardoor ze de vorm gaan aannemen van een zeshoek. Dit zien we ook gebeuren met zeepbellen in bad.

De honingraat wordt gebruikt voor opslag van honing, stuifmeel en als broedkamer. Nieuwe was heeft een witte kleur, maar wordt onder invloed van licht snel geel. Dit kan zelfs verder verkleuren naar een bruine en zwarte kleur als de raten veel gebruikt worden. Bronnen: Bijenclub en Scientias

Onderzoekers schrijven in het blad Science Express, dat bijen (en ook hommels en libellen) en communiceren met bloemen en planten door gebruik te maken van elektrische velden. Dit is te danken aan de isolerende waslaag op de bladeren van planten en bloemen, waardoor een elektrische lading aangetrokken wordt en vastgehouden. Door verdamping na een regenbui, brengen de bladeren negatief geladen deeltjes in de lucht. Wanneer bijen, hommels en libellen door de lucht vliegen, genereren ze een positieve lading. Zodra zo’n geladen insect een geladen bloem aanraakt, ontstaat er een zwakke elektrische aantrekkingskracht.

Het Bijenvolk.

Ik spreek liever van een ‘volk’, dan de benaming ‘kolonie’ te gebruiken. Verdieping in deze bijzondere wezentjes dient respect af! Bijen zijn, volgens mij naast vele andere insecten, sociale en zelfs intelligent te noemen, levend in een eigen universum met eigen vanzelfsprekende regels, wetten, plichten en rangordes.

Honingbijen hebben een strikte rangorde waar ieder zich vanzelfsprekend aan houdt, dus niet van ‘bovenaf opgelegd’.

Werksters: Het merendeel van de bijen zijn werksters. In de zomermaanden leven er tussen de 40.000 en 60.000 bijen in een volk. In de winter zijn er uitsluitend werksters en dat er dan tussen de 5.000 en 20.000.

Darren: In de zomer leven er een paar honderd darren in het bijenvolk. Ze vallen op door hun forsere lichaamsbouw en hun grote facetogen. Darren moeten door de werksters gevoed worden. Zodra er in de natuur voldoende nectar aanwezig is, wordt darrenbroed aangelegd. Darren ontwikkelen zich uit onbevruchte eitjes en hebben 24 dagen nodig om tot ontwikkeling te komen. Hun voornaamste taak is het bevruchten van de koningin. Darren kunnen niet steken. Zodra de werksters aan het einde van de zomer ophouden de darren te voeden, moeten ze het volk verlaten en sterven ze.

De koningin: Ze is groter dan de andere bijen en heeft slechts 16 dagen nodig om tot een volle ontwikkeling te komen. De koningin verlaat de korf slechts eenmaal in haar leven voor de bruidsvlucht. Ze vliegt dan zo hoog mogelijk de lucht in, waar ze bevrucht wordt door 10 tot 15 darren die dezelfde hoogte bereikt hebben: voor haar als teken dat het ‘perfecte werksters en darren zullen worden’. Hierna bestaat haar voornaamste taak uit het leggen van eitjes en het regelen van het leven in het volk. In het hoofdseizoen kan de koningin tot wel 2000 eitjes per dag leggen, wat meer is dan haar eigen lichaamsgewicht! Deze enorme voortplantingskracht dankt ze aan het speciale voer wat ze krijgt: koninginnegelei. Bron: Bee-healthy-apitherapie.nl/bijen

Het ontstaan van de angel 
Van alle bijen zijn het alleen de vrouwtjes die een angel hebben. Ze steken alleen als ze zich bedreigd of beknelt voelen uit verdediging.


Honingbijen kunnen echter maar één keertje steken. Dit is zo omdat hun angel bezet is met fijne weerhaakjes die ervoor zorgen dat de angel blijft zitten wanneer de bij zich wil terugtrekken. Hierdoor komt een gedeelte van haar ingewanden mee naar buiten en zal de bij dus sterven.

Hommels zijn vriendelijke insecten.

Uit de eerste eieren komen alleen werksters. Die nemen de bouw van het nest en het verzamelen van voedsel over van de koningin, zodat die zich alleen nog hoeft te richten op het leggen van eieren.
Wat later in de zomer komen er mannetjes en nieuwe koninginnen uit de eitjes. Deze verlaten het nest, op zoek naar een partner om zich mee voort te planten. De oude koningin zal sterven en zo begint de cyclus weer opnieuw. Bron: Bijenclub

Wespen veroorzaken in de tweede helft van de zomer overlast. Net als bijen hebben alleen de vrouwtjes-wespen een angel, en kunnen ons dus steken…….

In de cellen van de raat legt de koningin haar eitjes. De daaruit komende larven worden door haar verzorgd. Na de verpopping komen hier de werksters uit voort. Het zijn allen vrouwtjes en ze zijn onvruchtbaar. Zij nemen de zorg van de koningin over en zorgen voor de verdere uitbouw van het nest en de verzorging van het broed. De koningin gaat het nest nu niet meer uit en blijft bezig met eitjes leggen. In de tweede helft van de zomer worden er mannelijke wespen geboren en korte tijd daarna nieuwe, doch nu wel vruchtbare vrouwtjes. Zij verlaten het nest om te gaan paren. Vrijwel direct daarna sterven de mannelijke wespen; in de loop van het najaar volgen alle inwoners van het nest, zowel de koningin als de werksters. Niemand overleeft en het oude nest wordt niet meer bewoond. De jonge, bevruchte vrouwtjes zoeken een beschutte plaats op voor de overwintering en gaan pas in het voorjaar een nieuwe kolonie stichten. De tamelijk grote wespen die we in het vroege voorjaar zien, zijn dus altijd jonge koninginnen.

Waarom-zwermen-bijen

Video: Bijenzwerm
Gezamenlijk overleg: waar gaan we heen met z’n allen?
Video: Stertselende-bijen

Wildebijen

De Paardenbloembij is één van de 350 soorten
Wilde-bijen-die-worden-bedreigd.

Vlinders en libellen.

Video van-eitje-tot-vlinder
Rupsen doen niets anders dan eten en nog ‘ns eten
Een volwassen vlinder heeft eigenlijk maar één taak: voortplanten en opnieuw eitjes leggen!

Paringsdrift bij vlinders.

In de wereld van de vlinders zijn het meestal de mannetjes die op zoek gaan naar een vrouwtje om daarmee te paren (maar bij sommige soorten is het andersom). Ze doen dit door af te gaan op seks-geurstoffen (feromonen) die paringsbereide vrouwtjes verspreiden. Vaak herkennen ze een vrouwtje pas op het gezicht als ze haar tot dichtbij genaderd zijn. De voortplantingsorganen van een vlinder bevinden zich in het achterlijf. Parende vlinders kan je dan ook gemakkelijk herkennen, ze zitten met de achterlijven aan elkaar ‘vastgeplakt’. 

De paring vindt soms al plaats voordat de vleugels van het vrouwtje zijn uitgehard. Er zijn ook soorten waarbij het mannetje de cocon van het vrouwtje opzoekt en gewoon gaat zitten wachten tot ze uitkomt; ook de cocon vindt het mannetje door af te gaan op feromonen, die dus al voor het uitkomen verspreid worden. Andere vlinders komen uit terwijl de geslachtsorganen nog niet volgroeid zijn en moeten eerst eten of een periode van rust ondergaan voordat de paring kan plaatsvinden. Bron: vlinderstichting

Geboorte-van-een-atlas-vlinder
’s werelds grootste vlinder.

Maar net als bij de vleermuizen, heeft ook de vlinderpopulatie een storende zender in haar bevolking: letterlijk, met vele miljoenen brandharen per rupsband om uit te zenden….

Eikenprocessievlinder

Libellen

De Vlinderstichting | Alle libellen
Libelle
Als ze ontspannen zijn, worden de vleugels helemaal gespreid gehouden, of soms zelfs schuin naar beneden.
Waterjuffer
Juffers hebben een lang, dun achterlijf. Als ze ontspannen zijn, worden de vleugels langs het bovenlijf samengeklapt.

Libellen paren meestal terwijl ze vliegen. Het mannetje vliegt tijdens het leggen van de eitjes mee, hij houdt het vrouwtje vast met de tang van zijn achterlijf. Samen vormen ze dan een soort wiel (paringswiel of -rad). Na de bevruchting worden de eitjes meteen gelegd. Libellarven ruimen grote hoeveelheden muggenlarven op.

Libellen  kunnen de vleugels onafhankelijk van elkaar bewegen. Ze kunnen net als een helikopter op een plek stil te staan, achteruit of opzij vliegen, loodrecht omhoog of naar beneden vliegen.
De vleugelslag is in vergelijking met sommige andere insecten betrekkelijk laag (20 tot 40 slagen per seconde). Sommige muskieten halen bijvoorbeeld wel 1000 slagen per seconde.

Grote libellen kunnen een snelheid halen van ruim 50 km per uur. Dit maakt ze tot de snelst vliegende insecten ter wereld. Libellen jagen vooral op het “gezicht” (met hun ogen) en grijpen tijdens de vlucht hun prooi. Een libel kan op 12 m afstand een bewegende prooi zien.
Waterjuffers vliegen veel langzamer en rusten vaker uit. Waterjuffers worden daarom makkelijker door vogels gevangen. Vooral de mannetjes verdedigen een eigen territorium tijdens de jacht.

Mieren

Alles over mieren: mierensoorten, leefwijze en het nut
Let ook op de bij alle insecten voorkomende facet- en puntogen!

Wat is een mier?

  • Mieren zijn vliesvleugelige, sociaal levende insecten: ze leven in kolonies die, net als bijen en wespen, bestaan uit vrouwtjes (werksters), mannetjes en een koningin.
  • Mieren zie je vooral in de zomer. Hoe warmer het is, hoe actiever ze zijn!
  • Mierennesten zie je op vele plekken en mieren zijn altijd op zoek naar voedsel.
  • In Nederland vinden we bosmieren, tuinmieren en ‘rode’ steekmieren.
  • Steekmieren zoeken vooral vochtige plekken op waar ook veel vegetatie aanwezig is. Ze komen vrijwel nooit in woningen voor.

Wat doen mieren en hoe leven ze?

Mieren hebben het druk! Ze verzamelen voedsel en bouwen aan het nest. Daarnaast verdedigen ze hun nest tot aan hun dood, want ze hebben veel belagers! Intussen zorgt hun koningin voor meer eitjes, want hoe meer miertjes……Hoe ontdekken mieren hun voedsel? Als ze lopen, laten ze een geurspoor achter voor andere mieren, dus kan elke mier hetzelfde pad bewandelen om bij voedsel te komen!

Faraomier
Deze mierensoort is warmteminnend, en je ziet hun nesten vaak in de buurt van een warmtebron.

Natuurinformatie – Termiet
Net als bijen en mieren kennen termieten enkel onvruchtbare vrouwtjes, behalve de koningin.
Er zijn ook een groot aantal mannetjes, die echter zeer spoedig sterven. Sommige koninginnen kunnen waarschijnlijk tussen de twintig en vijftig jaar oud worden en daarmee is de termiet verreweg het langstlevende insect.

Termietenheuvels

Rick-fietst-de-wereld-rond-97-Mega-termietenheuvels.
Een nieuwe kolonie termieten wordt gesticht door een mannetje én een vrouwtje samen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld mieren, waar het vrouwtje – de koningin – dit alleen doet.
Bron afbeelding: Docukit
Met aarde en speeksel gebouwde woonplek van een kolonie termieten.

De heuvels hebben uitgesproken vormen, zoals die van de kompastermiet, die lange wigvormige hopen met een noord-zuid-georiënteerde as bouwen: de felle zon heeft op deze manier geen vat op de ‘koelplaat’. Kompastermieten zijn zich instinctief, bijna intuïtief bewust van de kompasrichting!! Deze richting werkt een efficiëntere warmteregeling in de hand. De kolom van hete lucht die in de grondhopen toeneemt, drijft luchtcirculatiestromen binnen in het ondergrondse netwerk. De temperatuurcontrole (van zo’n 35°C) is essentieel voor de soorten die schimmeltuinen cultiveren en ook voor het verzorgen van de jonge insecten .

Termiet bedrijft landbouw met schimmels

Uit DNA-onderzoek is vast komen te staan dat ca. 30 miljoen jaar geleden een termietensoort op het Afrikaanse continent evolueerde die een symbiotische vorm van landbouw ging bedrijven met schimmels. De termieten zijn voor hun voedselvoorziening volledig afhankelijk van de schimmel. Zonder de schimmel gaat de termietenkolonie op den duur ten gronde.

De oudere werkers verzamelen buiten dood plantenmateriaal dat het nest in gebracht wordt en door de jongere werkers wordt opgegeten. De jongeren eten óók de bolvormige vruchtlichamen van de schimmel, met de verse sporen. De poep dient als ’n substantie waarin de sporen goed kunnen ontkiemen en groeien. Vervolgens eten de oudere termieten na ongeveer twee weken dit goedje – het verteerde plantenmateriaal met de schimmel – weer op,

Spinnen

Kruisspin in z’n web
A = poten B = achterlijf
C = kopborststuk D = ogen
E = kaak F = kaaktaster
De kaaktaster wordt ook een palpen genoemd, deze zijn ontstaan uit de kaken.

De meeste spinnen hebben meerdere ogen waarmee ze hun prooi (letterlijk) goed in de gaten kunnen houden. Spinnen hebben twee soorten kijkers: hoofd-ogen en bij-ogen. Met de hoofd-ogen zien ze vormen. En de bij-ogen zien het verschil tussen licht en donker. Sommige spinnen hebben trouwens helemaal geen goede ogen, maar ‘kijken’ met hun poten. Vliegt er een lekker hapje in hun web, dan voelen ze dat meteen. Grotspinnen hebben helemaal geen ogen. Een spin heeft dus meerdere ogen maar geen oren! Ze hebben zeer gevoelige haartjes op hun poten.

Spinnen behoren tot de klasse van spinachtigen, waartoe ook hooiwagens, schorpioenen, mijten en teken behoren. Alle spinachtigen hebben 8 poten, terwijl insecten er maar 6 hebben. Enkele bekende spinnensoorten in Nederland zijn de huisspin en de trilspin binnenshuis, en de kruisspin en huiszebraspin buitenshuis.

Huisspin, die overigens niet uit de riolering kroop…..
Huiszebra-spin
Trilspin
Springspin

Bij springspinnen is vaak tenminste 1 ogenpaar (meestal de voor-middenogen) zeer goed ontwikkeld, kan diepte zien, verschillende kleuren en gepolariseerd licht waarnemen, en heeft een beweeglijk netvlies om het blikveld te kunnen vergroten. In het netvlies van deze spin zitten namelijk 4 lagen. Wetenschappers hebben ontdekt dat in één van die lagen een pigment aanwezig is, dat gevoelig is voor groen licht. In daglicht produceert deze laag altijd een onscherp beeld. De andere lagen produceren wél een scherp beeld.

De spin krijgt aldus een scherp en een minder scherp beeld binnen. Dat onscherpe beeld is sterk afhankelijk van de afstand tot de prooi. Hoe dichterbij de prooi, hoe onscherper het beeld. Op basis van die informatie en het andere wél scherpe beeld, kan de spin de perfecte sprong maken. Onderzoekers “plaagden” de spin. Ze zetten de springspin in rood licht. Dit licht heeft lange golflengten, en ook het groen was afwezig. In dit licht sprong de spin steeds naast de prooi……

Video: Holding-a-wild-goliath-tarantula-deadly-60-earth-
De allergrootste en gevaarlijkste spin op Aarde.

Vissen

Fish eyes
Meerval

Vissenogen zijn in verhouding best wel groot en ze stralen door het glanzende regenboogvlies. Wij mensen kunnen de ooglens bol maken, door onze oogspieren samen te trekken om dichtbij te kunnen zien of hol maken, door de oogspieren te ontspannen om in de verte te kunnen turen. Vissen kunnen scherpstellen door met spierbewegingen de ooglens naar voor of achter te bewegen.

De lens van een vissenoog is veel groter dan de lans in een mensenoog. In het vissenoog zit een spiertje dat de lens naar achteren en naar voren kan trekken. Zo kan de vis het beeld scherpstellen. In ruststand is het vissenoog op dichtbij ingesteld. Voor de vis is het niet zinvol ver weg te kunnen zien. Het belangrijkste dat de vis moet zien, zijn bewegingen en verschillen tussen licht en donker. Doordat de gezichtsvelden van beide ogen elkaar overlappen, is de vis in staat afstanden te schatten. De meeste vissen kunnen kleuren en vormen onderscheiden.

Het zicht bij vissen is afhankelijk van de leefomgeving van de vissoort. Het zicht moet namelijk aangepast zijn aan de omgeving om de vis goed te laten functioneren. Wateren worden onderverdeeld in verschillende zones:

Het meest oppervlakkige niveauis de epipelagische zone. Deze reikt van het wateroppervlak tot op 200 m diepte. Er is volop (zon)licht en biedt een thuis aan een grote verscheidenheid aan organismen. Het leven hier is de basis voor alle leven dieper in het water door een constante neerwaartse stroom van organisch materiaal.

Pelagische zone is de zone in zeeën en oceanen die bestaat uit “open water”. Deze zone bestaat uit verschillende diepteniveaus. Daglicht is er maar tot 1000 m diepte, terwijl er maar tot 200 m diepte genoeg daglicht is om fotosynthese toe te laten: de fotische zone.

Dieper dan 200 m begint de diepzee. Op deze diepte begint de mesopelagische zone, die reikt tot 1000 m. De eerste 650 m is de schemerzone, het overige deel, tot op 1 km diepte, is veel donkerder en schaarser aan voedsel.

De bathypelagische zone begint wanneer al het licht verdwenen is. Hoe dieper, hoe minder soorten er aanwezig zijn.

Ten slotte is er een benthische zone, de zone rond de zeebodem. Deze is zeer rijk aan voedingsstoffen door de continue stroom van organisch materiaal van het (duizenden meters) erboven gelegen water, ook wel ‘marine snow’ genoemd.

Elke zone heeft dus zijn eigen kenmerken waaronder de intensiteit van het licht, de temperatuur, het zoutgehalte en de waterdruk. De verschillende omstandigheden in de verschillende zones zorgen ervoor dat in elke zone de vissen aanpassingen vertonen op hun soorteigen ogen. Naast de aanpassingen aan de visuele omstandigheden onder water is het zicht ook aangepast aan zijn soortgenoten. Het zicht vertoont onder andere een correlatie met eventuele camouflage, met het vormen van scholen en met de jacht.

Een bodem die te diep is gelegen om verlicht te worden door de zon lijkt dan weer op een luchthaven tijdens de nacht omdat ze bewoond wordt door een enorme variëteit aan bioluminescente organismen. Bron: Nanopdf.com Het zicht bij vissen

Bioluminescentie

Diepzeevissen, en ook andere dieren, die licht produceren door middel van bioluminescentie hebben hiervoor speciale organen waarin zich het lichtproducerende luciferine (kleurstof) en het bijbehorend enzym (luciferase) bevindt. Wanneer de kleurstof oxideert onder invloed van het enzym komt licht vrij. De kleur van het licht is hierbij afhankelijk van het luciferase-enzym en de golflengte die uitgezonden wordt. Het licht wordt gebruikt om prooi mee te lokken, en ook elkaar: om te kunnen paren of om te zwemmen in scholen. Een lichtflits gebruiken ze vermoedelijk om vijanden af te schikken of af te leiden.

Reptielen:

De slang

De groene anaconda is de grootste slang ter wereld. Die kan wel 9 meter worden, maar is daarmee niet de langste. Dat is de netpython in Azië, die wel 14 meter kan worden. De anaconda leeft voornamelijk in het water, maar wordt ook op het land gezien.

Verschillende reptielsoorten, vogels en haaien beschikken over een derde ooglid: het knipvlies, dat het hoornvlies schoon en vochtig houdt. Bij mensen is een restant zichtbaar als een paars klontje in de ooghoeken.

Knipvlies havik

Bij slangen en verschillende hagedissen zijn de oogleden versmolten tot 1 geheel. Dit geheel vormt een doorzichtige oogkapje, ’n transparant vlies en wordt spectaculum genoemd. De spectaculum bedekt en beschermt de cornea en er hoeft niet met de ogen geknipperd te worden. Het vermindert weliswaar de bewegelijkheid van het oog, maar zorgt wel voor de starre hypnotiserende blik van slangen! Nacht-actieve slangen hebben grote ogen en een verticale pupil. De dag-actieve dieren hebben in de regel kleinere ogen en een ronde pupil.

Spectaculum ratelslang

Slangen kunnen hun zicht optimaliseren door de bloedtoevoer in hun ogen te variëren. De verbeterde visie komt vooral van pas wanneer ze een bedreiging waarnemen. Onderzoekers ontdekten dat het oogvlies een netwerk van bloedvaten bevat, wat een vergelijkbaar effect heeft met jaloezieën voor een raam. Bij een slang in rust wordt de bloedtoevoer in een ritmisch patroon verhoogt en verlaagt. Maar wanneer het beest zich bedreigd voelt en de fight-or-flight-respons in werking wordt gezet, verandert er iets. De bloedvaten vernauwen zich en verlagen de bloedtoevoer nog verder dan in rusttoestand. Dat kunnen ze enkele minuten volhouden. Door de afwezigheid van bloedcellen in het transparante vlies kunnen slangen hun zicht optimaliseren. Bron: NewScientist.

Naast de “normale” paar ogen hebben reptielen nog een zogenaamd derde oog. Dit mediane oog of pijnappeloog is een uitgroei van de tussenhersenen dat wij kennen als de epifyse, de Pijnappelklier.


Het bevindt zich onder een delletje op de mediaanlijn van het schedeldak. Onder dit delletje zitten achtereenvolgens een lens, oogvocht en primitieve fotoreceptoren. Deze receptoren nemen de lichtintensiteit waar en spelen een belangrijke rol in het dag- en nachtritme. Hier wordt in de praktijk veel gebruik van gemaakt, al dan niet onbewust, door het derde oog af te dekken. Hierdoor wordt het dier rustiger, omdat het denkt dat het donker is/wordt.

Slangen kunnen slechts een beperkt kleurenspectrum waarnemen, maar dankzij ’n bepaalde hersenzenuw, de n. trigeminus kunnen ze wel infrarood zien. Het is het groeforgaan dat bestaat uit een opening tussen de schubben aan iedere zijde van de kop. De opening zit iets onder het midden tussen het oog en het neusgat. Aan de binnenzijde is weefsel aanwezig met warmtegevoelige receptoren, die infraroodstraling kunnen waarnemen. Hierdoor kan een slang in het totale duister warmbloedige prooien waarnemen.

Rode pijlen geven de groeforganen aan en de zwarte pijl het neusgat. filmpje-hoe-slangen-gebruik-maken-van-ir-stralen
Slangen gebruiken hun tong om geurdeeltjes op te vangen.

In de lucht zweven allemaal geurmoleculen. Alles heeft zijn eigen, unieke geur. Als een slang zijn tong uitsteekt, vangt hij deze geurdeeltjes op. Door zijn tong weer in z’n bek te trekken, brengt hij de geurmoleculen naar een speciaal orgaan, bovenin z’n bek: het orgaan van Jacobsen. Dit orgaan geeft de deeltjes door aan de hersenen. En die sturen weer informatie aan de slang.

Een slang kan dankzij het orgaan van Jacobsen ‘ruiken’ waar een prooi is en waar hij zelf is. Doordat de tong gespleten is, ruikt de slang precies of de geur van links of van rechts komt. Met zijn gespleten tong maakt de slang dus eigenlijk een stereoplaatje van z’n omgeving.

Slangen in Nederland

Ringslang

De ringslang is de grootste slang die we in Nederland aan kunnen treffen en kan 1.30 m lang worden. Deze slang heeft een tekening van een ring in de nek. Voor ringslangen hoef je niet bang te zijn: ze bijten (bijna) nooit en zijn niet giftig. Ze hebben wel andere trucjes waarmee ze vijanden probeert af te leiden of weg te jagen: ze kunnen erg vies ruikende vloeistof uitscheiden en wat “onschuldiger”: ze kunnen doen alsof ze dood zijn……

Zonnende adders in de vroege ochtend. Foto Georg Mol
Adder

De adder is de enige giftige, wilde slang in Nederland en is te herkennen aan de zigzaglijn. Voor mensen is een beet zeer pijnlijk, maar bijna nooit dodelijk. Wel oppassen waar je loopt in de vrije natuur want adders zigzaggen ’t liefst onder het gras….

Gladde slang
Een jong exemplaar met duidelijke kopvlek en streep van neusgat tot nek.
Gladde slang

De gladde slang is niet giftig en is herkenbaar aan een donker vlekje op z’n kop als een plat kroontje. Gladde slangetjes zie je niet vaak in Nederland: niet alleen omdat die hier zeldzaam is, maar is door de schutskleur moeilijk te vinden in het gebladerte waar ie zich graag verstopt.

Slangenparing


Mannetjesslangen hebben twee seksorganen die hemipenis worden genoemd. Ze functioneren als testikels en laten het sperma vrij in de vrouwtjesslang. Het vrouwtje kan het sperma zeker een jaar opslaan en later pas zwanger worden. Ook kan ze met meerdere mannetjes de liefde bedrijven en kiezen van wie ze een baby wil. Zo krijgt ze dus kinderen van allemaal verschillende vaders. Ook heeft ze niet per se eerst seks nodig om zwanger te worden. Ze slaat het sperma immers een hele tijd op. Slangenseks kan een hele dag duren, maar meestal is het in een uurtje klaar.

Snake-giving-birth-wildlife-documentory Vrouwtjesslangen produceren een of twee keer per jaar nageslacht. Afhankelijk van de soort leggen ze eitjes of bevallen ze van levende slangen.

Wat zijn virussen?

Bouw van een virus.

Hoe gedragen virussen zich?

Kans op infectie hangt af van intensiteit sociaal contact.

Immuunsysteem is het afweersysteem.

Macrofagen en lymfocyten (witte bloedcellen).

Het coronavirus dat de ziekte COVID-19 veroorzaakt.

Elektronenmicroscopische beelden van het coronavirus.

Er zijn meer virussen dan sterren in het heelal.

Virussen zijn niets meer dan stukjes genetisch materiaal met eiwitten eromheen. Ze hebben een afmeting van slechts ’n tienduizendste mm. Een druppel zeewater kan er al meer dan 10 miljoen bevatten……..Het zijn de meest voorkomende biologische of misschien zelfs wel niet-biologische wezentjes op Aarde. Het enige doel dat ze hebben is, zich te vermenigvuldigen, maar daar hebben ze een gastheer-cel voor nodig….in feite is het een slachtoffer-cel!

Gemiddeld zijn virussen 20 tot 30 nanometer groot, ongeveer 100 maal kleiner dan een bacterie.

Mould = schimmel       Yeast = gist     grootte van ’n virus = 10 duizendste mm 

1nm = ’n miljoenste mm      1μm = 1 micrometer = ’n duizendste millimeter.

Bron: Maaike Borst. Journalist. Columnist. Dagblad van het Noorden.

Virussen zijn onlosmakelijk verbonden met het leven. En het enige doel dat virussen hebben is het verspreiden van het eigen erfelijk materiaal. Klinkt bekend? Inderdaad, alle levende organismen op aarde zijn voornamelijk hard bezig om hun erfelijk materiaal door te geven, om nakomelingen voort te brengen, en zijn zoals wij zelf zijn!

Bouw van een virus

Een virus is eigenlijk niets meer dan een eiwitpakketje met daarin wat genetisch materiaal. Soms zit er nog een membraan omheen, een zogenoemde envelop. Verder heeft een virus geen organellen, geen eigen stofwisseling en kunnen zich niet zelfstandig voortplanten. Doordat ze al deze eigenschappen missen, worden virussen door veel wetenschappers niet als levend organisme gezien.

Envelop is een extra buitenwand.
Spikes zijn uitsteeksels bestaande uit koolhydraat-eiwitcomplexen, die alleen passen op receptor-eiwitten van hun gastheercel.
Capside is de eiwitmantel
De Matrix bevat virale eiwitten

Er bestaan DNA- én RNA-virussen

DNA staat voor ‘deoxyribonucleic acid’, oftewel ‘desoxyribonucleïnezuur’
RNA staat voor ‘ribonucleic acid’, oftewel ‘ribonucleinezuur’
In cellen vind je verschillende typen RNA, met verschillende functies: mRNA (messenger) tRNA (transcript) en rRNA (ribosomaal, om een ​​ribosoom te vormen). Al deze verschillende typen hebben een rol in de productie van eiwitten op basis van informatie uit het DNA.

Virussen worden op basis van hun erfelijk materiaal ingedeeld en hoe dit is samengesteld: enkelstrengs RNA of dubbelstrengs DNA. Deze kenmerken bepalen ook hoe het virus zich vermeerdert in de gastheercel én of er aangrijpingspunten zijn voor de ontwikkeling van medicijnen.

DNA-virussen
Hierbij bestaat het erfelijk materiaal uit DNA. Na binnendringen gaat dit DNA naar de kern van de cel en vindt transcriptie van DNA naar mRNA plaats en kunnen er virale eiwitten gemaakt worden door translatie. Video Genetica-DNA-transcriptie-en-translatie. De cel schrijft vooral het virale DNA af en nauwelijks zijn eigen DNA. Behalve als dat DNA codeert voor eiwitten die het virus zelf nodig heeft bij het maken van het virale DNA. De meeste DNA-virussen zijn dubbelstrengs. Voorbeelden: adenovirussen, pokken, herpesvirussen (koortslip), Hepatitis B, Epstein-Barr (virus bekend van de ziekte van Pfeiffer).

RNA-virussen
Dit zijn de enige organismen waarbij het erfelijk materiaal uit RNA bestaat.
Bij de meeste RNA virussen wordt een kopie van het RNA gemaakt wat in een normale cel nooit gebeurt. Dit wordt  mogelijk gemaakt door een viraal enzym: RNA polymerase (RdRp), dat
bij het kopiëren van het RNA erg veel fouten maakt. De vraag is of dit erg is: het resultaat is dat alle nieuw gevormde virussen een andere mutatie hebben d.w.z. veranderd zijn dus verschillend. De meeste mutaties hebben echter geen invloed op de werking van het virus, en kunnen zelfs gunstig zijn voor het virus! Een verbeterde versie zoals beter bestand tegen de afweer van de gastheer of resistent tegen een antiviraal geneesmiddel. Deze voordelen wegen helaas ruimschoots op tegen de mislukte versies van het RNA-virus.

Retrovirussen
Dit zijn virussen die zich op ’n andere manier voortplanten: eerst dringt viraal RNA de gastheercel binnen. Naast het RNA wordt een DNA-keten gevormd, het RNA wordt afgebroken en het virale DNA wordt gerepliceerd, vaak met de nodige kopieerfouten. Het virale DNA, vaak met kopieerfouten, wordt ingebouwd in het DNA van de gastheercel. Bij transcriptie wordt viraal RNA gevormd en bij translatie ook virale eiwitten. Er komen dan vele virussen vrij uit de gastheercel.

DNA-virussen zijn waarschijnlijk ontstaan doordat een viruseiwit de halffabricaten van RNA kon omzetten naar die van DNA. Doordat DNA veel stabieler was dan RNA, waren de DNA-virussen in het voordeel in vergelijking tot RNA-virussen. Deze virussen hebben waarschijnlijk het RNA van een gastheer ‘per ongeluk’ omgezet in DNA. DNA was hierna een back-up voor de genetische informatie. Dit gaf die gastheer een evolutionair voordeel, want als zijn onstabiele RNA uit elkaar was gevallen, maakte hij gewoon nieuwe met zijn DNA-backup. Bron: Natuurinformatie

LUCA en virussen | Op zoek naar de klepel
Onze laatste gemeenschappelijke voorouder (LUCA: last universal common ancestor) zou niet een bacterie zijn, maar een protoeukaryote cel. Deze hypothetische cel bevatte een kern met RNA.

Er bestaat dus een zogenoemde RNA-wereld hypothese, waarin er ooit zowel polymeren als ribozymen bestonden, beide opgebouwd uit RNA.

  • Een polymeer is een organische verbinding waarvan de moleculen bestaan uit een opeenvolging van identieke, of soortgelijke, delen die chemisch aan elkaar zijn gekoppeld.
  • Ribozymen zijn RNA-moleculen die een katalytische (versnellende) rol speelt in een biochemische reactie.

De RNA-wereld lijkt weer een stukje waarschijnlijker

RNA is enkelstrenging, maar kan, net als DNA, informatie opslaan. Daarnaast is RNA ook in staat als enzym te fungeren. Die functies hebben nu de eiwitten. Daarnaast ontdekten onderzoekers dat RNA de kern is van verschillende moderne enzymen die wezenlijk zijn voor het leven, zoals het ribosoom dat de eiwitten produceert. In de RNA-wereld regelde RNA zowel de genetica (in feite de overdracht van informatie) als de biochemie in cellen.
Als dat klopt dan moet RNA zichzelf kunnen kopiëren om nieuwe cellen van de informatie te kunnen voorzien
. Bron: Alles over synbio

Maar : RNA-wereld-hypothese-klopt-niet bron: Visionair

Aanhangers van de RNA-wereld hypothese namen een aantal dingen aan over de evolutionaire oorsprong van het ribosoom. Deze aannames bleken niet te kloppen, bleek uit het onderzoek van zijn groep. De belangrijkste foutieve aanname: het deel van het ribosoom dat verantwoordelijk is voor het opbouwen van eiwitten,  het peptidyl transferase centrum (PTC), is helemaal niet het oudste deel van het ribosoom, zoals gedacht. Transferasen zijn eiwitten (enzymen) die delen van chemische verbindingen overgedragen. Evolutionair gezien bleek het PTC zich pas gevormd te hebben, vlak nadat de twee primaire subonderdelen van het ribosoom aan elkaar waren gaan zitten (met RNA-ketens ertussen). Dit was een sterke aanwijzing dat eiwitten al bestonden voor ribosomale RNA’s actief werden

Hoe gedragen virussen zich?

Virussen-vriend-of-vijand

A-virus-attacks-a-cell.

Virussen hebben een “gastheer-cel” nodig om zich te kunnen voortplanten. Ze zijn in feite op zoek naar een slachtoffer-cel. Zich vermenigvuldigen doet een virus namelijk door een bacteriële, plantaardige of dierlijke cel te kapen om te kunnen penetreren oftewel de cel met hun eigen RNA te infecteren. In dit RNA bevinden zich alle ­instructies die nodig zijn om nieuwe viruseiwitten te ­produceren. Een virus heeft een aantal heel grote uitsteeksels – S-eiwitten of spikes, waarmee het virus zich kan binden aan eiwitten op de “gastheer-cel”. Het coronavirus hecht – net als het SARS-virus – aan ACE2, een eiwit dat voorkomt op de cellen van de luchtwegen.

Eiwitten op het oppervlak van een “gastheer-cel” werken ongeveer hetzelfde als een slot: zonder sleutel gebeurt er niets en blijft de cel dicht. Het S-eiwit, een spike, van het coronavirus past precies op het ACE2-eiwit. Door deze connectie tussen de spikes van het virus en de receptoren van de cel, accepteert de cel het genetisch materiaal van de virus. Hierdoor kan het RNA van de kaper rechtstreeks geïnjecteerd worden. De meeste virussen gaan letterlijk een stapje verder: door de connectie gaat de cel open en het virus kan in z’n geheel naar binnen.

How-do-viruses-reproduce.

Eenmaal in de cel gedraagt een virus zich als een computervirus. Het erfelijk materiaal van het virus werkt als een kwaadaardige boodschap die de cel herprogrammeert. Het maakt vervolgens misbruik van de aanwezige ‘kopieermechanismen’ om zijn eigen genetisch materiaal te kopiëren. Nadat het virus zich meerdere malen heeft verdubbeld, valt de slachtoffercel uiteen en komen er vele tientallen verdubbelde virussen vrij. Nieuwe virusdeeltjes verlaten de oorspronkelijke cel om op zoek te gaan naar een eigen slachtoffer. De oorspronkelijke cel sterft en dat zorgt voor schade. Bij luchtweg­virussen, zoals het coronavirus, is die schade vaak te herstellen. Cellen in de luchtwegen delen zich en dus kunnen nieuwe cellen de functie van de gedode cellen overnemen.

De ernst van een virusinfectie wordt bepaald door verschillende factoren in het lichaam. De beschikbaarheid van de receptor waaraan het virus moet binden, speelt daarbij letterlijk een sleutelrol. Maar ook de omgeving waarin het ­virus terecht komt is cruciaal. De bovenste lucht­wegen (neus en keel) zijn echt een andere omgeving dan de onderste luchtwegen (longen). In de ­bovenste luchtwegen is de temperatuur ’n paar graden lager dan in de longen. Sommige virussen, zoals het griepvirus, kunnen zich goed vermeerderen bij een lagere temperatuur.

Kans op infectie hangt af van intensiteit sociaal contact.

De kans op een influenza-infectie (van “gewone” griepvirus) is sterk afhankelijk van de intensiteit van sociale contacten. De kans op besmetting is het grootst in besloten, drukbezochte ruimten, zoals kantoor, openbaar vervoer, school en kinderdagverblijven. Mensen die in een groot huishouden wonen hebben meer kans met het virus in aanraking te komen dan mensen in een klein huishouden.

Het overbrengen van het influenzavirus (transmissie) loopt via druppels of vernevelde deeltjes in de lucht én via lichamelijk contact. De druppels kunnen zich op de slijmvliezen van de mond en de neus afzetten als ze worden ingeademd, hoewel ze te groot zijn om de longen te bereiken. De vernevelde deeltjes zijn kleinere deeltjes die ook de onderste luchtwegen kunnen bereiken. Bij transmissie via direct contact wordt het virus via een besmet voorwerp of persoon overgebracht op de slijmvliezen van de bovenste luchtwegen. Influenzavirus kan enkele uren tot meerdere dagen op oppervlakken buiten het lichaam overleven. De incubatietijd voor influenza is 1 tot 5 dagen, met een gemiddelde van 3-4 dagen.

Een goede fysieke weerstand verkleint de kans om geïnfecteerd te worden. Met andere woorden zorg dat je immuunsysteem op peil blijft.

Immuunsysteem is het afweersysteem

Het immuunsysteem is het systeem van het lichaam dat ervoor zorgt dat bacteriën, virussen, parasieten en andere micro-organismen geen schade kunnen toebrengen aan organen en weefsels. Het immuunsysteem kan worden onderverdeeld in een aspecifiek (aangeboren) en adaptief (verworven) deel.

  • Het aspecifieke deel is snel werkzaam, maar minder specifiek voor de ziekteverwekker (pathogeen).
  • Het adaptieve deel daarentegen past zich aan het pathogeen aan; dit kost tijd, maar zal uiteindelijk een sterkere afweer worden. Bovendien is het lichaam daarna vaak langdurig beschermd tegen dit pathogeen.
Hoe-werkt-mijn-immuunsysteem?

Het immuunsysteem kan worden onderverdeeld in een adaptief (verworven) en een aspecifiek (aangeboren) deel. Het adaptieve, trage deel past zich aan de pathogeen (ziekteverwekker) aan, maar zal uiteindelijk een sterke afweer worden. Als je besmet bent met een pathogeen en je overleeft het, dan ben je de rest van je leven meestal immuun voor deze specifieke pathogeen. Dit gegeven ligt ten grondslag aan vaccineren. Het aspecifieke, aangeboren deel is direct werkzaam, maar minder specifiek voor de ziekteverwekker en kan de afweer soms maar weinig op  gang brengen.  Het lichaam heeft een aantal middelen paraat staan om bacteriën en andere boosdoeners buiten de deur te houden:

Als eerste is de huid hier een belangrijk onderdeel van. Dit komt doordat de huid een sterke barrière voor ziekmakers die het lichaam in willen dringen. De huid houdt dus de meeste ziekmakers tegen. Een aantal plaatsen zijn echter niet afgeschermd: mond, neus, ogen,… maar daar zorgen trilhaartjes of traanvocht voor de nodige hindernissen.

Ook onze darmen zijn belangrijk in het immuunsysteem. Voor het optimaal functioneren van het immuunsysteem is een goede darmflora noodzakelijk. De darmflora heeft veel verschillende functies in ons lichaam. Het biedt bescherming tegen pathogenen (ziektekiemen). De darmflora creëert een milieu waarin pathogenen zich niet thuis voelen. Ook voedselvertering is een belangrijke functie van de darmflora. Wanneer de darmflora optimaal is vormt deze een laag in de darmen die optimale bescherming biedt voor het binnendringen van pathogenen.

Darmen: de-werking-van-het-immuunsysteem
Hierin is ook te zien wanneer het immuunsysteem overactief is en er een auto-immuunziekte kan ontstaan. Dit betekent dat het immuunsysteem zich tegen het lichaam zelf keert.

Symptomen voor een mogelijk verzwakt immuunsysteem:

  • Vermoeidheid
  • Allergieën, astma en eczeem
  • Vatbaar voor infecties
  • Wondjes genezen langzaam
  • Vaak verkouden
  • Kans op auto-immuunziekten
  • Veel stress
  • Droge slijmvliezen zoals een droge neus en droge ogen
  • Geen goede ontlasting
  • Verhoging, maar geen koorts
  • Huidproblemen en uitslag

Door goed voor jezelf te zorgen kan het immuunsysteem versterkt worden:

  • Verse dierlijke vetten uit vlees en vis (zelf ben ik vegetariër)
  • Koudgeperste oliën: olijf-, noten- of zadenolie 
  • Uien en knoflook
  • Koud geperste groentesappen of het vocht na het koken van groenten
  • Verse kruiden, bijvoorbeeld peterselie, dille, koriander, lente-ui en bieslook
  • Zwemmen in schone en natuurlijk wateren zoals meren, rivieren en de zee
  • Buiten bewegen in de frisse lucht
  • Verstandig genieten van de zon

Om je immuunsysteem tegen te werken moet je vooral deze 10 dingen doen:

  1. Suiker eten en zelfs alles waar suiker in zit
  2. Bewerkte koolhydraten eten, zoals koek, suikers in ontbijtgranen en veel pasta
  3. Bewerkte vetten, zoals margarine en vloeibare bakvetten gebruiken
  4. Vooral geen goede eiwitten gebruiken uit vis, eieren, noten en zaden
  5. Niet bang zijn van chemicaliën zoals pesticiden
  6. Je veel blootstellen aan straling van computers, wifi, tv en telefoon
  7. Medicijnen gebruiken zoals antibiotica, antidepressiva en pijnstillers
  8. Niet of nauwelijks in de frisse lucht zijn en niet teveel bewegen
  9. Zonlicht mijden
  10. In een steriele omgeving leven waardoor je te weinig contact hebt met micro-organismen

Macrofagen en lymfocyten (witte bloedcellen)

macrophage-cytokine-release.
Cytokinen zijn signaalmoleculen

Ondanks alle fysieke belemmeringen, slagen micro-organismen er soms toch in ons lichaam binnen te dringen. Gelukkig beschikken we over een bijzonder agressief korps aan cellulaire verdedigers om indringers aan te vallen en te vernietigen. De belangrijkste componenten daarvan zijn macrofagen en witte bloedcellen (lymfocyten). Macrofagen vernietigen lichaamsvreemde micro-organismen. Ze stormen af op elke indringer en vernietigen hem onmiddellijk. Witte bloedcellen werken specifieker.

De bescherming tegen één micro-organisme werkt uitsluitend voor dat micro-organisme, niet voor een ander. Ons immuunsysteem heeft ook een geheugen. Eén enkele blootstelling aan een ziekteverwekker kan leiden tot een bescherming voor enkele maanden of zelfs jaren. Na een eerste blootstelling wordt de bescherming versterkt tegen een tweede infectie van hetzelfde micro-organisme. Tegen dit lichaamsvreemd deeltje worden specifieke antilichamen (bepaalde eiwitten) aangemaakt. Het antilichaam herkent de indringer en gaat een specifieke binding vormen. Op één antigen past één soort antilichaam (antistof). Een antigen is een lichaamsvreemd, niet-eigen, macromolecuul. Het kan alleen een reactie van het afweersysteem opwekken als het of zelf voldoende groot is of als het door binding aan een ander molecuul, bijvoorbeeld een eiwit, groot genoeg wordt om een antistof-reactie op te wekken.

Deze binding kan enerzijds de levenscyclus van een vreemde indringer, zoals een virus, blokkeren waardoor het zich niet meer kan vermenigvuldigen. Anderzijds geeft de binding ook een signaal aan de macrofagen om de indringer op te ruimen en te vernietigen.

Auto-immuunziekte.

Als je immuunsysteem infecties opruimt, krijg je ontstekingsverschijnselen zoals koorts, zwellingen, roodheid en een pijnlijk gevoel. Koorts betekent meestal dat je afweersysteem een ziekteverwekker aan het bestrijden is. Het opruimen van lichaamseigen overbodig geworden celresten gebeurt voortdurend. Wanneer het immuunsysteem zich tegen het lichaam keert, is er sprake van een auto-immuunziekte: bij het opruimen van lichaamseigen celresten gaat er iets verkeerd. Dit gebeurt bijvoorbeeld als goed werkende cellen worden opgeruimd.

Het coronavirus dat de ziekte COVID-19 veroorzaakt.

Coronavirus-breakthrough-scientists-grow-virus-in-lab-paving-way-for-vaccine.
Alle zwarte stippen zijn coronavirussen. Vele duizenden malen uitvergroot, want er passen zo’n 10.000 virussen in een millimeter! (zie verderop)
Zo-ging-het-corona-virus-de-wereld-over.
Zijn-wij-wel-goed-voorbereid-op-een-pandemie-zoals-het-coronavirus?

Symptomen corona

Koorts, droge hoest en kortademigheid zijn verreweg de meest voorkomende symptomen bij een besmetting van het COVID-19 virus. Corona zonder koorts komt ook wel voor, maar gemiddeld in slechts iets meer dan 10 procent van de gevallen. De klachten bij het coronavirus beginnen gemiddeld 5 tot 6 dagen na besmetting, maar soms ook wel tussen de 2 en 14 dagen.

Hoe loop je een besmetting op?

Je loopt een besmetting in de meeste gevallen op door rechtstreeks contact met een besmette persoon. Wanneer die hoest en niest, kunnen grote druppels of nevels beladen met virusdeeltjes in je neus, mond en slijmvliezen belanden. Je kan ook een infectie oplopen wanneer je een besmet persoon de hand schudt of wanneer je voorwerpen aanraakt waarop druppeltjes van die besmette persoon met het virus zijn beland.

Hoe beperk je het risico? 

De beste manier om een besmetting te voorkomen is vooral zorgen dat je immuunsysteem op peil is!!!! Zorg voor schone handen en was die regelmatig én houdt 1.50 meter afstand. Echter o.a. in verpleeg- en verzorgingscentra, is het onmogelijk deze afstand tot de bewoners in acht te nemen. Ofschoon je er eigenlijk van uit moet gaan, dat jezelf en iedereen die je tegenkomt potentieel besmet is.  Want niet iedereen die besmet is wordt ziek, maar wie besmet is kan wel het virus doorgeven. 

Heeft een masker dragen zin? 

Voor wie niet besmet is, heeft het dragen van een gewoon masker weinig zin. Alleen specifieke hoogfiltratiemaskers – type FFP2 of FFP3 – filteren de lucht die je inademt en beschermen de dragers. Maar door een internationaal tekort aan deze maskers worden ze voorbehouden aan artsen en verzorgend personeel, die rechtstreeks contact hebben met positief geteste personen. Wie besmet is moet wél een masker dragen om zijn omgeving niet te besmetten. Belangrijk daarbij is dat er geen uitblaasventiel op zit, want dan blaas je het virus net uit.

Wie loopt het grootste risico ernstig ziek te worden?

  • Zoals zo vaak bij infectieziekten bepaalt de mate waarin je immuunsysteem reageert op de besmetting hoe ziek je wordt.
  • Belangrijk om daarbij in het achterhoofd te houden, is dat in meer dan 80 procent van de infecties de gevolgen beperkt blijven tot milde symptomen. 

Ouderen en in het bijzonder tachtigplussers behoren tot de risicogroepen waarbij de ziekte ernstiger verloopt. Vanaf de leeftijd van 80 is ook het risico op overlijden het hoogst.

Naast ouderen behoren patiënten die belast zijn met bepaalde andere ziektes tot de risicogroepen. Uit een groot aantal epidemiologische gegevens blijkt dat een derde van de patiënten cardiovasculaire problemen (hart en vaatziekten) heeft , diabetes en/of een hoge bloeddruk. Op basis van wat onderzoekers tot op heden weten, lijken kinderen geen echte risicogroep te vormen. Kinderen kunnen echter het virus wél oplopen en ook doorgeven zonder zelf symptomen te vertonen.

In tegenstelling tot de gewone griep zijn er nog geen aanwijzingen dat zwangere vrouwen een ernstiger verloop kennen. Maar omdat een zwangerschap gepaard gaat met een relatieve onderdrukking van het immuunsysteem, krijgen zwangere vrouwen wel de raad om extra waakzaam te zijn voor een besmetting en zich na contact met een bevestigde patiënt te laten testen.

Hoe-voorkom-je-verspreiding-van-virussen-als-griep-en-het-coronavirus.
Ga ervan uit, dat jezelf besmet kunt zijn. Bij een hoest- of niesbui kunnen wel 10 miljard virusdeeltjes verspreid worden.

Handen wassen en/of desinfecterende handgel
Hierom-werken-mondkapjes-niet-tegen-corona.

Elektronenmicroscopische beelden van het coronavirus.

What-the-coronavirus-looks-like-up-close
Deze elektronenmicroscopische opname toont de COVID-19-virus(geel) – geïsoleerd van een patiënt in de VS, dat tevoorschijn komt uit het oppervlak van in labortorium gekweekte cellen (blauw / roze) . Credit NIAID-RML

Er zijn meer virussen dan sterren in het heelal.

Zo’n 70% van alle virussen die mensen ziek maken, is afkomstig uit het dierenrijk.
Mazelen, een virusinfectie, wordt veroorzaakt door een luchtwegvirus, dat vooral kinderen treft. Het uit zich als een lichaamsbedekkende laag van wondjes en blaren. Als je de mazelen al eens doorstaan hebt, kun je de mazelen niet nog eens krijgen. Als je gevaccineerd bent tegen de mazelen, is er een kleine kans dat je alsnog mazelen krijgt. Toch zijn er nog regelmatig uitbraken, ook in Nederland, met name in regio’s met een lage vaccinatiegraad. Dit zijn vooral regio’s waar mensen vanwege religie of overtuiging geen vaccinatie wensen. Dit geldt ook voor de jaarlijkse griepvaccinatie.

Waterpokken zijn ook het gevolg van een virusinfectie. Wat veel mensen niet weten, is dat je dit virus de rest van je leven met je meedraagt. Op oudere leeftijd kan dit virus weer de kop opsteken in de vorm van gordelroos.  Spaanse griep (1918-1920), ­veroorzaakt door influenza A/H1N1. Wereldwijd 500 miljoen besmettingen en 50 tot 100 miljoen doden.
Sars (2002-2003), veroorzaakt door een andere soort coronavirus. Wereldwijd ruim 8000 besmettingen en bijna 800 doden.
Mexicaanse griep (2009-2010), ­veroorzaakt door influenza A/H1N1. Naar schatting raakte 11 tot 21 procent van de wereldbevolking besmet en vielen er bijna 300.000 doden.
Ebola (2013-2016), veroorzaakt door het ebolavirus. Bijna 30.000 besmettingen (vooral in West-Afrika) en ruim 11.000 doden. Het hiv-virus (humaan immunodeficiëntievirus) veroorzaakt aids.

Jenner en de koepok-inenting (1798)
Duizenden jaren teisterden pokken de mensheid. Waarschijnlijk dook de ziekte zo’n 10.000 jaar voor Christus op, toen de eerste nederzettingen in het noordoosten van Afrika werden gebouwd. De Britse arts Edward Jenner maakte met een wonderlijke uitvinding een einde aan de kwelling: een vaccin.
Middeleeuwse oorzaken en behandelingen van de pest
In 1347 kwam een besmettelijke ziekte naar West-Europa. Toen de ziekte was uitgeraasd in 1351 waren 25 miljoen mensen in West-Europa gestorven.

In oktober 1347 arriveerden Genuese schepen op Sicilië. De schepen kwamen uit De Krim en tijdens de tocht was een groot deel van de bemanning en de passagiers slachtoffer geworden van een dodelijke ziekte: de pest. Via het Middellandse Zeegebied bestormde de pest, later ook de Zwarte Dood genoemd, het Europese continent om in minder dan vijf jaar een derde tot de helft van de bevolking weg te vagen. Niemand was veilig voor deze ziekte, ongeacht maatschappelijke positie of genomen voorzorgsmaatregelen. Wereldwijd maakte de pest een geschatte 75 tot 100 miljoen dodelijke slachtoffers. In Europa duurde het tot ongeveer het jaar 1600 voordat het bevolkingspeil van begin veertiende eeuw weer bereikt was.

De pest inspireerde wél tot daden van medemenselijkheid en heroïek. En uiteindelijk werd in deze periode de basis gelegd voor de Renaissance, voor het nieuwe Europa.

De Zwarte Dood in Vlaanderen en Europa……Epiloog: Het onderzoek naar de economische gevolgen van de Zwarte Dood, en de politieke reactie daarop, openbaarde ons een wereld die soms akelig dichtbij lijkt. De economische dynamiek die de Zwarte Dood op Europa los liet, en de verwoede pogingen van politici om haar in te dijken, kent immers tal van raakvlakken met kwesties die brandend actueel zijn. Net zoals vandaag werden ook toen al de lonen van werknemers door de overheid bevroren. Ook toen al ging een gestage inflatie met de koopkracht van de burger aan de haal. Ook toen al was er sprake van ongecontroleerde migratie, die een onvoorziene impact zou hebben op de arbeidsmarkt en op de lonen. Ook toen al werd massaal geld bijgedrukt, waardoor de inflatie nog werd aangewakkerd. Er is niets nieuws onder de zon. De meest opvallende parallel is ongetwijfeld het inherente onvermogen van de politieke macht om de ‘invisible hand’ van de economie fundamenteel bij te sturen. De elitaire pogingen om ‘de staat van oorlog aan de pest’ te herstellen bleken immers bij voorbaat futiel. Het primaat van de economie wordt daardoor eens te meer bevestigd als historische wetmatigheid door de tijd heen, of, zoals een Amerikaans president het ooit plastisch verwoordde: “It’s the economy, stupid” Ook nu weer door ene Amerikaanse president….

Ontstaan-Renaissance.pdf……..de veertiende eeuw werd ook geplaagd door pestepidemieën. Tussen 1347 en 1351 stierven in Europa circa 25 miljoen mensen aan de pest. Door deze sterfte ontstond er in veel ambachten een te kort aan arbeiders. Dit leidde tot de invoering van veel nieuwe technieken. Rond 1450 ontdekte men , de kunst om met losse letters boeken te drukken. De uitvinding van de boekdrukkunst maakte het mogelijk om nieuwe denkbeelden snel te verspreiden. Kunstenaars en geleerden elders in Europa konden nu eenvoudig kennisnemen van de Renaissance. Vanaf de 16e eeuw verschoof het centrum van kunst en wetenschap zich naar West-Europa.

Wat een geniale roman uit 1929 ons leert over corona
van de Zwitserse schrijver Charles-Ferdinand Ramuz
‘De Pest’ van Albert Camus.
Het verhaal speelt zich af in de Algerijnse stad Oran. Op zeker moment wordt de stad van de buitenwereld afgesloten. Camus beschrijft de evolutie van de menselijke reacties bij het voortschrijdende onheil: van aanvankelijke onverschilligheid, over ontkenning naar wanhopige bestrijding en ten slotte berusting. Als eindelijk, na bijna een jaar, hulp komt vanuit Parijs, loopt het aantal doden terug en wordt de quarantaine (van 40 dagen….quarante jours) opgeheven. Ondanks het verschrikkelijke drama eindigt het verhaal met een zekere opluchting en feeststemming.

De geschiedenis schijnt zich te herhalen. Ook nu weer, met het uitbreken en de pandemieverschijnselen ten gevolge van het Coronavirus zien we in 2020 opnieuw daden van medemenselijkheid en heroïek. Deze pandemie zal verstrekkende gevolgen (kunnen) hebben. Er zal op vele terreinen een verandering plaatsvinden. Allereerst in de tot voor kort ondergewaardeerde zorg en het onderwijs. Verder in diverse takken van cultuur, theater, horeca, de hele reisbranche als gevolg van de ‘anderhalve meter afstand’.

Mechanismen van het quantum.

Inhoudsopgave

Fotosynthese.

Cyanobacteriën.

Annalen de Physik.

Foto-elektrisch effect

Zijn het nou golven of deeltjes?

Superpositie

Golffunctie

Onzekerheidsprincipe

Schrödingervergelijking.

Quantumtunneling.

De Kopenhagen-interpretatie en de kat van Schrödinger.

Verstrengeling.

Spin.

Quantumprocessen in biologische systemen.

Vogels vossen en trekvogels oriënteren zich op aardmagnetische velden.

In plaats van quantummechanica hanteer ik zelf liever de term quantumfysica, omdat het de fysica is, dat het mechanisme verklaart hoe alles op de allerkleinste schaal werkt! Het is de beste beschrijving die we hebben van de aard van de deeltjes waaruit materie bestaat en de krachten waarmee ze interageren.

  • Kwantumfysica ligt er ten grondslag aan hoe atomen werken, en dus waarom chemie en biologie werken zoals zij werken.

Maar aangezien het quantum mechanisme in hoge mate een wiskundige benadering kent, kan ik dit niet wiskundig verdiepen, omdat ik er de opleiding niet voor heb. Ik ga deze microscopische wereld van atomen en elektronen benaderen vanuit mijn eigen wetenschappelijke interesse. De bronnen die ik hiervoor raadpleeg zijn voornamelijk de wetenschappelijke en educatieve website quantumuniverse.nl/dossier-quantumfysica. Quantummechanica is een onderliggende theorie, terwijl quantumfysica de toepassing in de natuurkunde is. Beide termen worden in de praktijk nogal eens door elkaar gebruikt, echter natuurwetenschappers hebben een sterke voorkeur voor de term quantummechanica…..okey ik ben geen natuurwetenschapper….
Quantummechanisme is nauwelijks goed uit te leggen zonder uitgebreide voorbeelden. Die voorbeelden worden gewoonlijk aan de natuurkunde ontleend, waardoor het verschil tussen quantummechanica en quantumfysica in de praktijk soms wat vervaagt.

De Amerikaanse natuurkundige Richard Feynman zei ooit: “Ik denk dat ik rustig kan zeggen dat niemand de quantummechanica écht begrijpt. Als je denkt dat je de quantummechanica begrijpt, dan heb je het niet begrepen.” Deze stelling daagt me uit! Want ook de natuur maakt gebruik van de gekke regels van de quantumfysica. Het allermooiste en ’t meest indrukwekkende voorbeeld van een quantum-fysisch proces is fotosynthese. Het zou op een ‘klassieke manier’ niet te verklaren zijn, hoe lichtenergie in bladgroenkorrels van planten wordt omgezet in bruikbare bouwstoffen. Wie het mechanisme van fotosynthese écht wil begrijpen, vindt antwoord in de quantumfysica!!

Fotosynthese

De reacties die gebeuren tijdens de fotosynthese zijn te onderscheiden in twee opvolgende fasen: -de-lichtreactie-en-de-donkerreactie. Tijdens de lichtreacties wordt lichtenergie omgezet in chemische energie in de vorm van de energiedragende stoffen ATP en NADPH. Hierbij komt zuurstof vrij als afvalproduct. Tijdens de donkerreacties worden deze stoffen gebruikt om van koolstofdioxide (CO2) de energierijke stof glucose te maken.

ATP (adenosinetrifosfaat) wordt in cellen gebruikt voor de opslag van energie. NADPH (Nicotinamide-adenine-dinucleotidefosfaat) is de belangrijkste reductor in cellen (waarbij elektronen afgestaan worden) en levert een bron van elektronen voor diverse andere reacties.

Hoe werkt fotosynthese? De fotosynthese in detail
Pi is een anorganisch fosfaat
Thylakoïde membraanorganisatie en samenstelling in cyanobacteriën en planten. Cyanobacteriële thylakoïde membranen bevinden zich direct in het cytosol, zijn in lagen gerangschikt, maken contact met het plasmamembraan en hebben aangehechte phycobilisomen (eiwitcomplexen). Thylakoïde membranen in landplanten bevinden zich in de chloroplast, zijn georganiseerd in grana-stapels die onderling verbonden zijn door stroma-blootgestelde lamellen en bevatten chlorofyl-eiwitcomplexen.

Cyanobacteriën

Deze afbeelding heeft een leeg alt-atribuut; de bestandsnaam is 6b45c080-8d00-41cb-8bc3-e0099f82563e_eenanabaenaketenentweeworonichinianaegelianakoloni_6cec12fa_490x3301.jpg
Cyanobacteriën zijn minuscule organismen. Ze zijn eencellig, kolonievormig of komen voor als meercellige filamenten.

Cyanobacteriën worden ook wel misleidend blauwalgen genoemd vanwege de blauw/groene pigmenten, maar ze hebben geen relatie met algen omdat dit eukaryote organismen zijn. Deze synthetiserende bacteriën kunnen zich alleen asexueel voortplanten door celdeling. Een ronde kolonie wordt gevormd door celdelingen in meerdere richtingen; een filament door celdeling in één bepaalde richting. De aldus gevormde keten van cellen wordt een trichoom genoemd. Een trichoom kan recht zijn, gedraaid of vertakt. Van filamenteuze vormen kunnen kleine fragmenten uitgroeien tot een nieuwe lange keten van cellen. De endosymbiosetheorie verklaart, dat cyanobacteriën zijn opgenomen in plantencellen en zijn ontwikkeld tot chloroplasten: bladgroenkorrels.

Waarom zijn cyanobacteriën belangrijk?
Cyanobacteriën zijn één van de oudste bekende organismen op Aarde en dateren van meer dan 2 miljard jaar geleden. Vóór deze bacteriën, toen de atmosfeer nog erg zuur was, bestonden er verschillende microben op onze planeet. Deze organismen bloeiden in afwezigheid van zuurstof. Ongeveer 2,4 miljard jaar geleden begon de aardatmosfeer te oxideren en in ruil daarvoor ontstond de 21% zuurstofatmosfeer die we momenteel kennen. Cyanobacteriën creëerden de atmosfeer die het leven ondersteunde en het leven zou anders niet hebben kunnen bestaan.

Uit de elementen CHONSP: koolstof (C), waterstof (H), zuurstof (O), stikstof (N), zwavel (S) en fosfor (P) halen cyanobacteriën de koolstof uit lucht en water in de vorm van CO2 en H2O. Hier maken ze organische stoffen van door fotosynthese, waarbij vervolgens stikstof (N) het meest nodig is voor het maken van eiwitten en fosfor (P), hun eigen DNA en voor de opslag van energie (ATP). Daarnaast zijn ook de metalen ijzer, koper en magnesium in zeer lage concentraties noodzakelijk voor hun groei.

Voor de vorming van één glucosemolecuul (C6H12O6) moet de Calvincyclus zesmaal worden doorlopen. Calvincyclus is de donkerreactie, gebruikt de energie om koolstofdioxide om te zetten in glucose.

Fotosynthese is voor ons mensen een extreem ingewikkeld quantummechanisch systeem, maar voor planten al vele miljoenen jaren en voor de eenvoudigste microben al 2,5 miljard jaar een vanzelfsprekend groei- en samenwerking-systeem in een indrukwekkend fenomeen, dus ontdek/microbiologie/endosymbiose/

Video: Quantum-theory-full-documentary-
Van de Amerikaanse natuurkundige Brian Greene, geeft een breed beeld van Quantummechanica.

Annalen der Physik

Een eerste aanzet tot de ontwikkeling van de theorie werd gegeven door Max Planck in het jaar 1900. Hij ontwikkelde en publiceerde zijn bevindingen in het toonaangevende natuurkundetijdschrift Annalen der Physik. Planck ontdekte dat de energie van elektromagnetische golven (waar bijvoorbeeld het zichtbare licht een vorm van is) niet continu is, maar discreet. Dit betekent dat die energie niet elke willekeurige waarde kan aannemen, zoals de uurwijzer op je horloge, maar dat ze zich stapsgewijs gedraagt, zoals de meeste secondewijzers: ze is altijd een veelvoud van een vaste hoeveelheid. Deze vaste hoeveelheid energie in pakketjes noemde Planck ‘quanta’ naar het Latijnse woord voor ‘hoeveel’. Planck gaf ook aan hoe groot die pakketjes precies waren: voor licht met een bepaalde golflengte λ, en een bijbehorende frequentie ν, was de hoeveelheid energie (E) in één pakketje gelijk aan E = h ν. In woorden: de energie van één pakketje kon eenvoudig berekend worden door de frequentie met een bepaald getal h te vermenigvuldigen. Die verhoudingsfactor, h, was een nieuwe, door Planck voorspelde natuurconstante (zie verderop).

Albert Einstein haakte hier op in en stelde dat je die quanta als deeltjes kunt beschouwen. Deze deeltjes noemde hij fotonen. Bijna twintig jaar later merkte Louis de Broglie op (spreek uit de Bruie), dat deeltjes soms golfeigenschappen hebben. Er zal nou eenmaal aanvulling en verbetering blijven op ons bekende macroniveau over de microstructuren op allerkleinste schaal: quantum-versus-klassiek.

Het volgende is terug te vinden in m’n vorige blog: Het denkende bewustzijn, dus ik citeer:In de laatste decennia van zijn leven behandelde Planck vooral filosofische vragen van zijn fysieke wereldbeeld. Hij bevestigde stevig het bestaan ​​van God en zag in de wetenschap een zoektocht naar zijn empirische kennis, maar zonder ooit in staat te zijn om dat doel op deze manier volledig te bereiken.

“Als een mens die zijn hele leven gewijd heeft aan de meest helderhoofdige wetenschap, aan de studie van de materie, kan ik u als een resultaat van mijn onderzoek over atomen zo veel zeggen: er bestaat geen materie op zichzelf. Alle materie ontstaat en bestaat alleen door een kracht die de atoomdeeltjes vibreert en ze samenhoudt. Maar omdat er geen intelligente kracht of eeuwige kracht in het hele universum bestaat, moeten we achter deze kracht een bewuste intelligente geest accepteren. Deze geest is de oorsprong van alle materie. Niet de zichtbare maar de onzichtbare ‘geestelijke’ materie is het echte, het ware, want materie bestaat helemaal niet zonder de geest. Het onzichtbare, onsterfelijke geestelijke is de waarheid! Maar aangezien geesten er niet van zichzelf kunnen zijn, maar gecreëerd moeten worden, ben ik niet bang om deze mysterieuze schepper een naam te geven, zoals alle volkeren op aarde die al duizenden jaren noemen: God!” 

Hiermee komt de natuurkundige, die z’n hele leven met de aard en het wezen van materie te maken had, van het rijk der materie naar het rijk van de geest…..en hiermee op het terrein van de filosofie?

Zwarte stralers

Max Planck begon aan de Universiteit van Berlijn en verrichtte onderzoek naar de wetten van de thermodynamica en de uitstraling van energie door zwarte lichamen (black body radiation). Hij zocht naar de oplossing voor het probleem waar de klassieke natuurkunde niet uit kwam: hoe luidt de formule die het continue energieverloop beschrijft van een energie-uitstralend lichaam. Een zwart lichaam, ook wel zwarte straler genoemd, is een voorwerp dat alle invallende elektromagnetische straling volledig in zich opneemt. Het is tevens een ideale straler. De straling die een zwart lichaam uitzendt is thermische straling.

H.Bruning › applets. Met deze applet kun je stralingskrommen van een zwarte straler bestuderen: grafieken met de intensiteit van de uitgestraalde thermische straling als functie van de golflengten.

Een zwart lichaam zendt dus, afhankelijk van zijn temperatuur, straling van verschillende golflengten uit. De verdeling van de intensiteit van die verschillende golflengten heeft een karakteristieke vorm en wordt ook wel een Planck-kromme genoemd.

planckkromme – Natuurkunde uitleg
De werking van een zwarte straler is te vergelijken met een heel klein gaatje in een dichte doos. Het licht wat hier in valt, weerkaatst een aantal keren tegen de wanden, maar het komt  de doos niet meer uit.
Alle straling die op dit voorwerp valt, wordt geabsorbeerd. Doordat het alle straling absorbeert, stijgt de temperatuur en gaat het zelf straling uitzenden. Een zwart gat is volgens de berekeningen van Hawking een perfecte zwarte straler.

Foto-elektrisch effect

Albert Einstein werkte dit idee verder uit, en stelde dat je die quanta als deeltjes kunt beschouwen en noemde deze deeltjes fotonen. Wanneer fotonen met hogere energie op een metalen plaat vallen, kunnen vanaf het metaal elektronen vrijgemaakt worden. Dit wordt het foto-elektrisch-effect genoemd.

Bijna twintig jaar later merkte Louis de Broglie op, dat deeltjes soms ook golfeigenschappen hebben. Dit verschijnsel, dat deeltjes en golven soms erg veel van elkaar weg hebben, wordt de golf-deeltje-dualiteit genoemd en kan gezien worden als één van de peilers van de quantumfysica.

Zijn het nou golven of deeltjes?

Om de golf-deeltje-dualiteit aan te tonen: het tweespletenexperiment
wave-particle-duality.

Bron van het nu volgende: Quantum Universe. Niet alleen blijken “klassieke golven” (zoals licht) óók deeltjeseigenschappen te hebben, maar “klassieke deeltjes” (zoals elektronen) blijken óók golfeigenschappen te hebben. Daarmee stonden natuurkundigen voor een raadsel. Is licht nu een golf of een deeltje? Zijn elektronen deeltjes of golven?

Het antwoord kwam in 1924 van de Duitse natuurkundige Max Born: licht en elektronen zijn geen golven of deeltjes: licht en elektronen zijn ’t allebei.

Superpositie

Maar……quantummechanica gaat over kansen. Een quantummechanisch systeem hoeft niet in één specifieke toestand te zijn: het kan in zekere zin in verschillende toestanden tegelijk zijn. Zo kan een deeltje bijvoorbeeld voor 50% op positie A zijn, en voor 50% op positie B. Een dergelijke toestand noemen we een superpositie. Pas wanneer we de positie van het deeltje meten, verandert deze situatie en “stort de golffunctie in” tot een positiebepaling die ofwel aan positie A 100% kans toekent, ofwel aan positie B. Met andere woorden: door het doen van de meting “dwingen we het deeltje te kiezen”, en pas op dát moment is het deeltje niet meer in een superpositie, maar ofwel op plaats A, ofwel op plaats B.

Eén enkele elektron kan zich op twee plekken tegelijkertijd bevinden. Onderin botst het deeltje met zichzelf en zorgt voor interferentie.
Interferentie

Een enkele elektron kan op één en hetzelfde moment jouw kamer binnenkomen, én in de kamer naast je. Dit klinkt raar, maar het is een eigenschap die alle golven met elkaar gemeen hebben. Als je hard op tafel slaat gebeurt precies hetzelfde: je hoort het geluid in de kamer waar je bent, en tegelijkertijd in de kamer naast je. De helft van de geluidsgolf die je gemaakt hebt bevindt zich dan in de ene kamer, en de helft in de andere. Als we zeggen dat een elektron zich in een superpositie bevindt, bedoelen we daarmee precies hetzelfde. De helft van de elektron-golf bevindt zich dan op één plek, en de helft op een andere.

Golffunctie.

De golffunctie van een deeltje is gerelateerd aan de waarschijnlijkheid voor het vinden van een deeltje. De golf heeft als het ware de functie van het onvindbaar zijn van een deeltje. Waar de golf het grootst is, is de kans om een deeltje aan te treffen het grootst.

Het gedeelte over het ‘kwadraat van de golflengte en complexe getallen’ is vrij ingewikkeld en zou te ver voeren. Het is belangrijk dat we beseffen dat het kansbegrip, dat in de quantummechanica een rol speelt, een fundamenteel kansbegrip is. Het is een totaal ander kansbegrip dan bij het gooien van de alledaagse dobbelsteen. Bij quantumkansen ligt dat heel anders. Om dat te begrijpen is het raadzaam het tweespletenexperiment ui te leggen.

Om het interferentiepatroon op het scherm te kunnen verklaren, moeten we aannemen dat de lichtgolf door allebei de spleten gaat. In zekere zin gaat de golf/het lichtdeeltje dus door allebei de spleten: het is op een gegeven moment voor bijvoorbeeld 50% in de ene spleet, en voor 50% in de andere, zoals ze zijn in superpositie. Als we bij de spleten een meting zouden doen, zouden we het deeltje in één van de spleten aantreffen, maar als we die meting niet doen, is het deeltje echt “op beide plaatsen tegelijk”. Quantumgrootheden worden om die reden ook wel ‘vaag’ genoemd: die grootheden hebben niet één specifieke waarde, maar allerlei verschillende waardes tegelijk met allerlei verschillende kansen.

In het dagelijks leven ervaren we de wereld namelijk niet als ‘vaag‘. We zien voorwerpen op duidelijk bepaalde plaatsen, zien ze bewegen met duidelijk bepaalde snelheden, enzovoort. Hoe kan het dat we de quantumonzekerheden in ons dagelijks leven helemaal niet zien? Dit blijkt een erg diepgaande vraag te zijn, en natuurkundigen zijn het nog altijd niet allemaal eens over het exacte antwoord. De reden is, dat deze vraag deels tot het domein van de filosofie hoort, en niet tot dat van de natuurkunde.

Onzekerheidsprincipe van Heisenberg

Deze theorie stelt dat men óf de snelheid óf de positie van een subatomair deeltje op een bepaald moment kan kennen (meten) maar niet allebei tegelijkertijd. De reden hiervoor is dat door de manier van snelheid meten de positiemeting van het deeltje onzeker wordt. Andersom geldt dat het meten van de positie van het deeltje, de snelheid van het deeltje beïnvloedt en de snelheidsmeting onnauwkeurig maakt.

Deze afbeelding heeft een leeg alt-atribuut; de bestandsnaam is 141007-quantumfysica-40-6381.jpg
Wanneer Heisenberg tegelijkertijd de positie en de snelheid (impuls) van een deeltje wilde berekenen was de uitkomst onzeker of onnauwkeurig. Hij meende dat deze onzekerheid niet het gevolg was van een tekortkoming in de vergelijkingen, maar van de aard van de subatomaire wereld.
Δx = onzekerheid plaats
Δp = onzekerheid impuls (snelheid)

Als je van een Quantumdeeltje weet hoe snel het beweegt, kun je onmogelijk weten waar het is.  Sterker nog: een Quantumdeeltje waarvan je de snelheid of preciezer gezegd: de impuls kent, heeft geen exact te bepalen positie, en bevindt zich in een superpositie van alle mogelijke locaties. Het tegenovergestelde is trouwens ook waar. Als je weet waar een Quantumdeeltje is, is zijn impuls volkomen onbepaald. Dit klinkt allemaal weer erg mysterieus, maar het is wederom een algemene eigenschap van alle golven.

  • Impuls is een van de meest centrale natuurkundige grootheden. Het is zelfs een fundamenteler begrip dan het alledaagse begrip snelheid.

Impuls en snelheid hebben veel met elkaar te maken. Als we van een voorwerp de massa en de snelheid weten, dan is de impuls gemakkelijk te berekenen.

  •  impuls (p) is massa maal snelheid: p = m.v

Als ik tegen een voetbal aan schop, zal die bal met een veel grotere snelheid wegvliegen dan de snelheid waarmee mijn been bewoog. Als een meteoriet met 10 km/s op het aardoppervlak neerstort, betekent dat (gelukkig!) niet dat de hele Aarde daardoor met 10 km/s gaat bewegen. In beide gevallen komt dat door het grote massaverschil: de massa van mijn been is groter dan die van de voetbal / de massa van de Aarde is veel groter dan die van de meteoriet. Wat behouden is, is de impuls: massa maal snelheid. Wat behouden is, is de impuls: massa maal snelheid. Als mijn been tien keer zo zwaar zou zijn als de bal, zal de bal tien keer de snelheid van mijn been krijgen. Doordat de Aarde een gigantisch aantal malen zwaarder is dan de meteoriet, zal de Aarde een even gigantisch kleine fractie van de snelheid van de meteoriet overnemen.

Voor planeten, biljartballen en puntdeeltjes is de impuls gelijk aan de massa maal de snelheid. Als je van een bal met een bepaalde massa de snelheid kent, weet je dus ook zijn impuls: p = m.v

Voor watergolven in een meer of geluidsgolven in de kamer om je heen, is het niet zozeer de snelheid als wel de golflengte die bepaalt wat de impuls van de golf is. De snelheid van het geluid ligt immers vast, en is voor alle geluidsgolven hetzelfde. De golflengte hangt echter ook af van de frequentie, en is voor iedere golf anders. De relatie tussen golflengte, snelheid en frequentie wordt gegeven door de formule:  

λ= v/f

λ de golflengte, v de snelheid, en f de frequentie.

Voor Quantumdeeltjes is het de golflengte die de impuls bepaalt, volgens de formule:    

 p= h/λ
Hier is p de impuls, en de letter h is de constante van Planck = h ≈ 6,62606957 10-34 J/Hz.

De constante van Planck is zoals we zien enorm klein: in niet-wetenschappelijke notatie zouden we schrijven: 0,000000000000000000000000000000000662606957 Watt. Deze constante is een getal dat je kunt meten, en dat nooit verandert (net zoals de lichtsnelheid nooit verandert).

Voor golven is de onzekerheidsrelatie tussen positie en impuls, een verband tussen positie en golflengte.

Onzekerheidsrelatie voor gewone watergolven. Je bent pas zeker over een golflengte als de golf zich onafgebroken herhaalt. Is dit niet het geval, dan kun je nooit zeker zijn over wat de golflengte precies is, maar word je wel steeds zekerder van de positie van de golf.

De golflengte is de afstand waarover de vorm van een golf iedere keer exact herhaald wordt. Van de golf aan de linkerkant in afbeelding kunnen we dus niet goed zeggen wat de golflengte is. Er is wel een patroon dat een beetje herhaalt wordt, maar na twee golfjes houdt het op. Om een echt goed gedefinieerde golflengte te hebben moeten we een golf beschouwen zoals in het midden van de afbeelding. Deze golf herhaalt dezelfde vorm van het begin van het water tot het eind, en we kunnen dus duidelijk zeggen wat de lengte van het zich herhalend patroon is. Van deze golf kunnen we echter onmogelijk zeggen waar hij zich bevindt. De golf strekt zich uit over de gehele wateroppervlakte, en de positie is dus volkomen onbepaald. Om de positie goed te kunnen bepalen, hebben we een golf nodig die lijkt op degene aan de rechterkant in het onderstaande afbeelding. Van deze golf kunnen we duidelijk zeggen waar hij is.

In de quantummechanica ziet de analogie met de watergolven er als volgt uit: Als ik de kansverdeling (en dus ook de golffuncties) van de plaats en snelheid van een systeem op een bepaald moment ken, hoe veranderen de bijbehorende kansen (en dus de golffuncties) dan in de loop van de tijd? Het zal duidelijk zijn dat er, om deze vraag te kunnen beantwoorden, geheel nieuwe natuurwetten nodig zijn. Het vinden van de natuurwetten waaraan de golffuncties uit de quantummechanica voldoen, was een belangrijke zoektocht aan het begin van de 20e eeuw.

Schrödingervergelijking

De meest beroemde formulering is afkomstig van de Oostenrijkse natuurkundige Erwin Schrödinger, die het antwoord in 1925 weergaf in zijn befaamde Schrödingervergelijking:

Schrödingervergelijking
Hiervoor is een volledig eerstejaars universiteitscollege quantummechanica nodig. Voor een niet-wiskundige uitleg: Quantumfysica (5): De Schrödingervergelijking
We zien dat de vergelijking iets zegt over golffuncties: zowel links als rechts staat de golffunctie Ψ. Hoe deze golffunctie in de toekomst gaat veranderen, hangt af van wat die golffunctie op dit moment is.
De golf heeft als het ware de functie van het onvindbaar zijn van een deeltje.
Zie afbeelding hieronder.
Deze afbeelding heeft een leeg alt-atribuut; de bestandsnaam is golffunctie1.png

Quantum tunneling

Een ander indrukwekkend fenomeen is Quantum Tunneling, net als Superpositie, besproken door Leo Kouwenhoven in de video: de-wondere-wereld-van-kwantummechanica-leo-kouwenhoven-nwo-spinoza-te-paard
Wat is het quantum-tunnel-effect? Een deeltje, dat te weinig energie heeft om over de berg heen te komen, gaat dan door een tunnel naar de andere zijde.
Een deeltje, dat te weinig energie heeft probeert aanvankelijk over de muur te komen.
Gaat dat niet, dan er maar dwars doorheen.
tunnel-effect
Een ander voorbeeld van tunneling is radioactief verval: als we lang genoeg wachten zullen bepaalde atomen door exact dit proces een aantal van hun kerndeeltjes verliezen, ondanks dat dat proces klassiek gezien onmogelijk is. Als de energiebarrière die overwonnen moet worden groot is, kan dit nog steeds heel lang duren.

Ik vond overigens nóg een tunneling van deeltjes: scanning-tunneling-microscope……alsof je gedachten op papier zet.

De Kopenhagen-interpretatie

Slechts 25 jaar nadat Planck het eerste gezicht van een nieuwe fysica liet zien, waren er niet één, maar twee concurrerende versies van de quantummechanica: die van Heisenberg en de golftheorie van Schrödinger. De twee versies schenen volkomen verschillend: dit is een pure wetenschappelijke kwestie: wie had er gelijk??? Erwin Schrödinger had bewezen dat de twee theorieën, hoewel ze zeer verschillend leken, altijd dezelfde uitkomst opleverden.

Kopenhagen-interpretatie was vastgesteld in 1927 (te Kopenhagen) door Niels Bohr en Werner Heisenberg. Volgens deze interpretatie beschrijft de quantummechanica alleen kansen en waarschijnlijkheden. Sterker nog, de wereld zou écht zo in elkaar zitten. Deeltjes hebben geen bepaalde plaats of impuls. In deze interpretatie speelt de waarnemer (iemand of iets die de metingen uitvoert) een cruciale rol – de meting verstoort het systeem en dwingt het om één van de mogelijke toestanden aan te nemen. Bijvoorbeeld bij de interferentie van elektronen in het tweespletenexperiment: Het elektron komt op álle mogelijke plaatsen van het scherm aan – maar kan op alleen maar één plaats gedetecteerd worden. Het scherm dwingt het elektron om één de van de mogelijke plaatsen te kiezen. Deze interpretatie is het meest gangbare, die door de meeste natuurkundigen gevolgd wordt.

Stel je meet de positie van een deeltje, en het bevindt zich op punt A. Waar was het deeltje net (ultra kort) vóór dat de meting gedaan werd? Hierop zijn verschillende antwoorden: Een realist zegt: Het deeltje moet al op C geweest zijn. Dit klinkt logisch, een deeltje zou toch nooit zomaar op een plek kunnen verschijnen? Dit houdt in dat de quantummechanica dan een onvolledige theorie zou zijn. Die streng de regels van het quantummechanisme navolgt zou zeggen: Het deeltje was helemaal nérgens. Pas toen het gemeten werd, nam het deeltje een bepaalde plaats in. De meting observeert niet de huidige toestand, maar veroorzaakt deze. Dit is de zogenaamde Kopenhagen interpretatie. Het ingewikkelde van Quantummechanica zit hem in het feit dat de Kopenhagen interpretatie bewezen is. Dus: is de maan er wel, ook als niemand kijkt?

Bohr’s Kopenhagen-interpretatie van quantummechanica werd theoretisch bewezen door wat een beroemd gedachte-experiment is geworden met een kat en een doos. Het wordt de kat van Schrödinger genoemd en werd voor het eerst geïntroduceerd door de Weense natuurkundige Erwin Schrödinger in 1935.

De Kopenhagen-interpretatie stelt dus in wezen dat een object in een fysiek systeem tegelijkertijd in alle mogelijke toestanden kan bestaan, maar het observeren van het systeem dwingt het systeem in te storten en dwingt het object in slechts één van die mogelijke toestanden. Schrödinger was het niet eens met deze interpretatie.

Schrödinger wilde dat mensen zich konden voorstellen dat een kat, een flesje gif, een geigerteller, radioactief materiaal en een hamer zich in een verzegelde container bevonden. De hoeveelheid radioactiviteit was echter zó klein dat het slechts een opname van 50% tegen 50% in de loop van een uur zou hebben. Als de geigerteller straling waarnam, zou de hamer de het flesje gif breken en de kat doden. Tot het moment dat iemand de container zou openen en het systeem zou observeren, was het onmogelijk om te voorspellen over de toestand van de kat. Dus totdat het systeem ineen zou storten, zou de kat in een superpositie-zombie-toestand verkeren, zowel levend als dood.

“Natuurlijk”, beweerde Schrödinger, “dat was belachelijk, quantumsuperpositie zou niet kunnen werken met grote objecten zoals katten, omdat het onmogelijk is voor een organisme om tegelijkertijd levend en dood te zijn”. Daarom beredeneerde hij dat de interpretatie van Kopenhagen niet klopte. Hoewel veel mensen ten onrechte aannemen dat Schrödinger het uitgangspunt achter het gedachte-experiment ondersteunde, deed hij dat echt niet! Zijn standpunt was juist dat het onmogelijk was. Hoewel het waar is dat moderne experimenten hebben aangetoond dat quantumsuperpositie werkt voor quantumdeeltjes zoals elektronen, dat het voor grotere objecten anders moeten worden beschouwd.

Delftse-wetenschappers-kijken-stiekem-naar-schrödingers-katten en zien verstrengeling.

Verstrengeling van deeltjes.

Deeltjes hebben voor 50% kans om op positie A zijn, en voor 50% kans op positie B: een superpositie. Pas wanneer we de positie van het deeltje meten, verandert deze situatie en “stort de golffunctie ineen” tot een functie die ofwel aan positie A voor 100% kans toekent, ofwel aan positie B.

Met andere woorden: door het doen van de meting “dwingen we het deeltje te kiezen”, en pas op dat moment is het deeltje niet meer in een superpositie, maar ofwel op plaats A, ofwel op plaats B.

Maar zodra we het hebben over paren van deeltjes wordt het nog veel interessanter. Om dit te begrijpen is het goed het elektron nader te bekijken, dat maar in een klein aantal toestanden kan zijn. Een elektron blijkt namelijk niet alleen eigenschappen zoals een plaats en een snelheid te hebben, maar ook een eigenschap die we spin noemen.

Voor ik verder ga eerst iets over een quantummechanisch principe ‘Spin’.

Spin

Een elektron kan op maar twee manieren “rondtollen”. Spin ½ is a ‘double-rotation’. Spin is een magnetische richting van een elementair deeltje.

undefined ‘Spin’ betekent eigenlijk rotatie, maar heeft in deze betekenis niets te maken met een daadwerkelijke draaiing van een deeltje om zijn as. Een enkel punt in de ruimte kan continu draaien zonder verstrikt te raken. Merk op dat na een rotatie van 360 ° de spiraal tussen de wijzers van de klok mee en tegen de klok in draait. Het keert terug naar zijn oorspronkelijke configuratie na het draaien van een volledige 720 °

In de kwantummechanica is spin een intrinsieke eigenschap van alle elementaire deeltjes. Alle bekende fermionen, de deeltjes die gewone materie vormen: protonen, neutronen, elektronen, neutrino’s en quarks hebben een spin van ½

Spin is een magnetische richting van een elementair deeltje. Het is een kwantummechanische eigenschap, die op geen enkele wijze met de klassieke mechanica is te beschrijven. Voor deeltjes is de richting van de spin een belangrijke beschrijving van het impulsmoment.

Impulsmoment (draai-impuls) is de “hoeveelheid draaiing” van een voorwerp. Impuls is de “hoeveelheid beweging”, gerelateerd aan de snelheid en de massa (in het Engels momentum).

Behoud van impulsmoment bij kunstschaatsers: Als een kunstschaatser een pirouette maakt, zie je vaak dat de draaiing wordt ingezet met wijd uitgestrekte armen. Als de schaatser de armen intrekt wordt de draaiing enorm versneld. Dat is een direct gevolg van het behoud van impulsmoment: de afstand van de armen tot het midden wordt steeds kleiner, dus de snelheid wordt groter.

Vervolg verstrengeling

Uitleg Bell-test in New Scientist Dutch article: Hanson en collega’s deden dat door te bewijzen dat twee deeltjes die 1,3 kilometer uit elkaar zaten, elkaars eigenschappen deelden. Nature News doet hier verslag van.

De onderzoekers begonnen met twee niet-verstrengelde elektronen die in diamantkristallen zaten in verschillende laboratoria op de campus van Delft, 1,3 kilometer uit elkaar. De basis van het Delftse experiment bestaat uit een paar van verstrengelde elektronen, opgesloten in de twee diamanten, die zich op een ruime kilometer afstand van elkaar bevinden. Aan het begin van het experiment zijn beide elektronen, die zich al op de ver verwijderde locaties bevinden, elk afzonderlijk in een superpositie van ‘rechtsom draaien’ en ‘linksom draaien’. De elektronen weten echter nog niets van elkaar, dus elke combinatie van spins is mogelijk. Beide elektronen zenden echter licht uit – in de vorm van lichtdeeltjes: fotonen – en dit licht bevat informatie over de draairichting van het elektron. Het zijn vervolgens de fotonen die, via ondergrondse glasvezelkabels, bij elkaar worden gebracht in het Delftse experiment.

Diamantkristallen hebben niet altijd een perfect kristalrooster van koolstofatomen….

Dit was bekent bij de onderzoekers!
V = ‘defect’ in rooster

Soms bevat dit rooster ‘ergens ineens’ een stikstofatoom, met vlak ernaast een ontbrekend koolstofstoom. Een ‘nitrogen vacancy’….een defect in een kristalrooster. Wat een val blijkt te zijn voor elektronen! Dit was dus de truc en daarom werden diamanten gebruikt! Delftse groep meet magneetvelden met diamant

Elk elektron werd individueel bestraald door een laser waardoor als reactie een foton uitgestraald werd. Beide fotonen reisden vervolgens naar een derde locatie met ’n spiegeltje. Daar werden de twee fotonen met elkaar verstrengeld – en dit zorgde ervoor dat beide partnerelektronen ook verstrengeld raakten.

Dit werkte niet elke keer. In totaal wist het team in negen dagen 245 verstrengelde elektronenparen te genereren. De metingen van het team overschreden de grens van Bell en ondersteunden opnieuw de standaard kwantumweergave. Het experiment rekende met beide mazen tegelijkertijd af: omdat de elektronen gemakkelijk te volgen waren, was de detectielus geen probleem en werden ze ver genoeg van elkaar gescheiden om ook de communicatie-mazen te sluiten. Licht doet er net geen 4,3 µs (4,3 microseconden = 4,3 miljoenste seconde) over om die afstand af te leggen. Dat is meer dan de tijd die de Delftse onderzoekers nodig hadden om de staat van de deeltjes op beide plekken te meten….licht kan niet sneller dan de lichtsnelheid…….

We hebben geen andere keus, dan gewoon te accepteren dat de kwantumfysica de materiële wereld verklaart in termen die we onmogelijk kunnen combineren met onze ervaring in de grotere, ‘klassieke’ wereld. Maar misschien is er een nóg betere, meer intuïtieve theorie in aantocht, die we nog moeten ontdekken.

Ik zou richting “Quantumfysica van het bewustzijn” kunnen opgaan: Bewustzijn uit een buisje: microtubili. Maar ik ben het eens met wat er in het artikel staat: quantumfysica speelt zich af op het allerkleinste niveau, terwijl onze hersencellen zich op een ander niveau bevinden: factor véél groter, warmer en natter…..De video van Stuart Hameroff is terug te vinden in mijn andere blog Het denkende bewustzijn.

Quantumprocessen in biologische systemen

In 1925 beschreef Schrödinger vergelijkingen, om de bewegingen van atomen, fotonen en elektronen te kunnen berekenen. In de afgelopen jaren is gebleken dat het mogelijk is van toepassing op grotere systemen en biologische processen die afhankelijk zijn van quantum effecten, zoals bij fotosynthese of bij oriëntatie en navigatie bij trekvogels.

Afbeelding toont het mechanisme van fotosynthese
Video How-quantum-biology-might-explain-lifes-biggest-questions.

Quantumbiologische aspecten in de plantenwereld

Fotosynthese
The Magical Leaf

Elke seconde straalt de zon duizenden biljoenen lichtdeeltjes uit. Zonlicht landt op het blad in quantumpakketjes: fotonen. Deze lichtdeeltjes zijn elektromagnetische golfjes met een welbepaalde energie. Allereerst komt deze energie aan bij een zogeheten ‘antenne’, ’n verzameling van honderdduizenden chloroplasten (bladgroenkorrels)

Planten hebben een plantaardige celcyclus. In plantencellen bevinden zich bladgroenkorrels of chloroplasten. Bladgroenkorrels kennen ook een membraan, de thylakoid, die is opgebouwd uit eiwitten en vetten. Hierin liggen verzamelingen van enkele honderden chlorofyl-moleculen ingebed, de zogenaamde fotosystemen, dit zijn eiwitten en moleculen die samen de energietoelevering verzorgen voor de fotosynthese. Ze functioneren als ‘antennes’, die lichtdeeltjes van de zon opvangen. Fotosystemen absorberen vooral blauw en rood licht; groen licht wordt juist verstrooid. Daarom zijn planten groen.

Als het fotosysteem een lichtdeeltje (foton) opvangt, wordt de lichtenergie overgenomen door een electron, dat daardoor in een hogere baan komt. Dit verschijnsel heet excitatie. Het electron, in deze toestand wordt daarom ook exciton genoemd. Het exciton kan door trillingen van molecuul naar molecuul springen en zo door het fotosysteem bewegen.

Thylakoïden liggen in chloroplasten als stapels munten op elkaar

De membranen van thylakoïden bevatten moleculaire complexen die gebruikt worden bij de lichtreacties van de fotosynthese. Het vangen van de lichtenergie leidt in de thylakoïden tot een aantal complexe reactieketens waaruit het organisme zelf voedingsstoffen kan vormen. Aan één zijde van de thylakoïde-membraan bevindt zich een gespecialiseerd molecuul, dat het reactiecentrum wordt genoemd. Het reactiecentrum kan het exciton binden en daardoor ontstaat een elektrische spanning over de membraan. Het fotosysteem functioneert dus als een foto-elektrische cel, die met behulp van licht een elektronenstroom genereert.

De verzameling chlorofylmoleculen die het antennecomplex vormen en het reactiecentrum.

De elektronen worden toegeleverd aan de fotosynthese reactie. Een elektron binnen deze bladgroenkorrels worden door het zonlichtdeeltje aangeslagen en in een hoger baan gezet…..

Zonlicht (UV) botst op electron, zo ontstaat licht

…..en krijgt daardoor meer energie die wordt gebruikt om door het fotosysteem heen te ‘springen’ opzoek naar een overbrugging. Dit is voor te stellen als een “doolhof van touwbruggen” die, als de exciton de weg weten te vinden, leiden tot het zogeheten ‘reactiecentrum’. In dit reactiecentrum vindt uiteindelijk een reactie plaats waardoor de energie van het foton wordt omgezet in chemische energie. Het reactiecentrum is te vergelijken met een batterij dat wordt opgeladen. De reacties zijn besproken aan het begin van dit blog (overigens is deze hele beschrijving ook terug te vinden in mijn blog over de Celcyclus).

Het overbruggingsgebied is een ware nachtmerrie, want “je moet zo snel mogelijk door het doolhof heen zien te springen”.  De sprongen nemen alle energie op uit de lichtfotonen van de zon. De antennecomplexen vangen energie van de zon op en geven deze door aan het reactiecentrum. Zo’n energiepakketje dat wordt doorgegeven wordt een exciton genoemd. Het fotoactieve molecuul dat hierbij betrokken is, is het chlorofyl = bladgroen. Het exciton combineert met en wordt aangetrokken door een elektronengat om het op te vullen. QUANTUMEFFICIËNTIE: Zoals aangeslagen atomen na korte tijd weer terugvallen naar de grondtoestand, zo doen ook chlorofylmoleculen dat. Daarbij zenden ze een foton uit met een golflengte tussen de 670 en 720 nm. Dit wordt fluorescentie genoemd. Als dit gebeurt, kan de plant deze energie dus niet gebruiken voor een fotosynthese-reactie, en dus ook niet voor andere levensprocessen. Hoe meer fluorescentie je ziet, hoe inefficiënter de energieoverdracht dus is.

Het overbruggingsgebied is een ware nachtmerrie, want het exciton (het energiepakketje) moet zo snel mogelijk door het doolhof heen zien te springen om in het reactiecentrum te komen. ik voor animatie.
Puzzel die de mobiliteit van gaten in een atoomrooster illustreert. De tegels zijn analoog aan elektronen, terwijl de ontbrekende tegel (rechter benedenhoek) analoog is aan een elektronengat.
Wanneer een elektron een heliumatoom verlaat, laat het een elektronengat achter. Hierdoor wordt het heliumatoom positief geladen. Er zal dus extreem snel een elektron ingevangen moeten worden om het atoom weer neutraal te maken.

Als het namelijk te lang duurt om het reactiecentrum te bereiken heeft het exciton te weinig tijd om op tijd te komen en is al de energie reeds opgenomen. Slechts 1 nanoseconde heeft het aangeslagen electron hier de tijd voor, dit is ’n miljardste seconde. Fotosynthese is een uiterst nauwkeurig, bijna uitgekiend biologisch quantumproces op ultra kleine schaal in ’n extreem kort tijdbestek.

Vogels oriënteren zich op aardmagnetische velden met behulp van quantumcoherentie d.w.z. dat alle deeltjes in dit systeem op één of andere manier met elkaar zijn verstrengeld.

Birds-can-navigate-earths-magnetic-field.

Het mysterie achter de manier waarop vogels navigeren, kan eindelijk worden opgelost: het is niet het ijzer in hun snavel dat een magnetisch kompas levert, maar een eiwit in hun ogen waarmee vogels de magnetische velden van de aarde kunnen ‘zien’. Het oogeiwit wordt Cry4 genoemd en het maakt deel uit van een klasse eiwitten: cryptochromen – fotoreceptoren die gevoelig zijn voor blauw licht, die zowel in planten als dieren voorkomen. Deze eiwitten spelen een rol bij het ritme van de schommeling in de biochemische, fysiologische en gedragsfuncties om zich te oriënteren door magnetische velden te detecteren, een gevoel dat magnetoreceptie wordt genoemd.

We weten dat vogels alleen magnetische velden kunnen detecteren als bepaalde golflengten van licht beschikbaar zijn – specifiek hebben onderzoeken aangetoond dat magnetische magnetoreceptie van vogels afhankelijk is van blauw licht. Dit lijkt te bevestigen dat het mechanisme visueel is, gebaseerd op de cryptochromen, die de velden mogelijk kunnen detecteren vanwege de quantumsamenhang. Bron Science Alert

Maar misschien is het meest goed bestudeerde voorbeeld van magnetoreceptie het geval van trekvogels zoals Europese roodborstjes (Erithacus rubecula), die het magnetische veld van de aarde gebruiken om hun weg te vinden tijdens migratie.

Cryptochrome and Magnetic Sensing Zéér indrukwekkend!
Bron: Home van deze Biophysics Group.
De quantum mechanische fysica van magnetische detectie is vergelijkbaar met de fysica van fotosynthese. Voor ons moeilijk te begrijpen terwijl vogels en planten dit proces al 400 miljoen jaar toepassen!

Schematische weergave van een vogel-oog afbeelding hierboven.

a. Het netvlies zet beelden van het optische systeem van het oog om in elektrische signalen die worden verzonden langs de lichtgevoelige ganglioncellen die de optische zenuw naar de hersenen vormen.

b. en c. retina-segment (netvlies-segment) en uitvergroting Retinal Layers. Het netvlies bestaat uit verschillende cellagen. De primaire signalen die ontstaan ​​in de buitenste segmenten van de staafjes en de kegeltjes worden doorgegeven aan de horizontale, de bipolaire, de amacrine en de ganglioncellen.  

d. e. f. Het primaire signaal wordt gegenereerd in het receptor-eiwit rhodopsine, schematisch weergegeven. De rhodopsine bevattende membranen vormen schijven (discs) met een dikte van ± 20 nm, die ± 20 nm ook weer van elkaar verwijderd zijn.

Het vermeende magnetisch-veld-gevoelige eiwit cryptochroom kan op een specifiek georiënteerde wijze tussen de schijven van het buitenste segment van de fotoreceptorcel worden gelokaliseerd, zoals schematisch weergegeven in paneel d. De cryptochromen (f) zouden ook op een specifiek georiënteerde wijze bevestigd kunnen zijn aan het membraan van het binnenste segment van de fotoreceptorcel (f).

Wanneer de vogel zijn kop beweegt, verandert de hoek tussen zijn kop en het magnetische veld van de aarde, het patroon van donkere vlekken zou over zijn gezichtsveld bewegen en het zou dat patroon kunnen gebruiken om zich ten opzichte van het magnetische veld te oriënteren. Bron: Cryptochrome and Magnetic Sensing

De proteïne cryptochroom (Cry) bevindt zich ook in het netvlies van de vos. Die eerst op z’n gehoor afgaat en daarna ook met de bewegingen van z’n kop het aardmagnetisch veld voelt. Op die manier ‘ziet’ de vos een prooi de magnetische veldlijnen passeren.

Trekvogels en quantummechanica | The Quantum Universe
Hierin wordt de werking van het radicaalpaarmechanisme uitgelegd dat gebaseerd is op de spins van elektronen en protonen.

Men weet nu dat het vogelkompas kan worden samengesteld tijdens een chemische reactie in het oog van de vogel, waarbij het radicaalpaarmechanisme in werking treedt, dat is gebaseerd op de spins van elektronen. Een radicaal, ook wel vrije radicaal genoemd, is een atoom dat één ongepaard elektron heeft. Een ongepaard elektron behoort niet tot een elektronenpaar en gaat daardoor gemakkelijk een binding aan. Een elektronenpaar is een paar van twee elektronen in de buitenste schil van een atoom die geen binding aangaan.

Maar het is nog niet helemáál zeker dat het radicaalpaarmechanisme in het Cryptochrome-molecule ook daadwerkelijk aan de basis ligt van hun kompas. Er zijn inmiddels wel uitgebreide computermodellen gemaakt van het gedrag van cryptochroom, en op natuurkundig niveau lijkt alles goed te werken. Gebeurt wat de computermodellen ons vertellen ook écht in het oog van vogels? Daarnaar wordt op dit moment nog uitgebreid onderzoek gedaan.

Deze onzekerheid voldoet dus trefzeker aan de strenge regels van de quantummechanica en de quantumfysica op het allerkleinste niveau van atomaire en subatomaire deeltjes. Diezelfde regels en wetten bepalen ook, dat het quantummechanisme alleen kan plaatsvinden bij de allerlaagste temperatuur van 0° Kelvin, dit is – 273,15°C. Bij die extreem lage temperatuur staan de atomen namelijk zo goed als stil, en zou je in principe precies kunnen weten waar de subatomaire deeltjes zijn, hoe “snel” ze bewegen en waar ze naartoe gaan.

Deze wonderlijke quantumwereld maakt het ook mogelijk een sprong vooruit te maken: Waar houdt de quantumwereld op en begint de wereld die wij kunnen zien, horen en voelen.

De-wondere-wereld-van-kwantummechanica-leo-kouwenhoven-spinoza-te-paard.

TU Delft: Quantumfysica op macroscopische schaal
Megamolecuul-van-2-000-atomen-is-op-twee-plekken-tegelijkertijd
Deze quantummechanische eigenschap is nog nooit eerder bij zulke grote objecten waargenomen.

Symmetrie

Inhoudsopgave

M.C. Escher en het Alhambra van Granada in Zuid-Spanje

Symmetrietransformaties Symmetriegroep

Symmetriebreking

Magnetisme

Spontane Symmetriebreking

Higgsdeeltjes

Ontstaan van licht

Een absoluut vacuüm bestaat niet

CP-schending wel

Elementaire deeltjes en antideeltjes

Asymmetrie tussen materie en antimaterie

Radioactief verval

Symmetrie

Voor de meesten is symmetrie iets wat meteen opvalt. Onze hersenen zijn namelijk goed in het herkennen van patronen, en we kunnen snel zien wanneer iets symmetrisch is of niet. Bron afbeelding Zoda Przygoda Mahanna.

Symmetrie gaat over invarianten, over wat onveranderd blijft na verschuiving, draaiing of spiegeling van een figuur of object. Je verschuift, draait of spiegelt een object en je ziet geen verschil. Het is een transformatie, die het object op zichzelf invariant laat en daarbij isometrisch de afstanden behoudt. Om symmetrie van figuren te bestuderen, is kennis over meetkundige-transformaties nodig.

  • Invariantie onder een bepaalde verschuiving: translatiesymmetrie, wanneer het in een bepaalde richting verschoven wordt
  • Invariantie onder een bepaalde draaiing: draaisymmetrie,  als een object na draaiing over een bepaalde hoek identiek blijft.
  • Invariantie onder een bepaalde spiegeling: spiegelsymmetrie, een figuur die van zijn gespiegeld beeld niet te onderscheiden is. Het is de meest gebruikelijke soort symmetrie.
  • Invariantie onder een combinatie van translatie- en spiegelsymmetrie: glijspiegeling. De oriëntatie wordt dus verwisseld. Oriëntatie wordt ook wel (rechts- of links)handigheid of chiraliteit genoemd van een geordende basis: een soort van asymmetrie, die het onmogelijk maakt om een spiegeling te repliceren door een enkelvoudige rotatie. Alle basissen zijn asymmetrisch en hebben twee mogelijke oriëntaties, net zoals de rechter- en linkerhand van het menselijk lichaam. In het driedimensionale platte vlak worden de twee mogelijke basisoriëntaties rechtshandig en linkshandig genoemd.
Links wordt de linkshandige- en rechts de rechtshandige oriëntatie in het platte vlak (de Euclidische ruimte) weergegeven.

Een korte wiskundige benadering van symmetrie

In de wiskunde kent symmetrie een meer abstractere benadering: om te verwijzen naar een object dat onder bepaalde transformaties onveranderd blijft. Een transformatie is een partiëlefunctie f die een set X aan zichzelf toewijst, d.w.z. f : X → X. Partiële functie

Let op: bepaalde terminologie heeft een wiskundige betekenis. Wikipedia is hierin een doolhof, dus ik omschrijf zo veel mogelijk termen.

  • Een functie geeft de afhankelijkheid aan van één element met betrekking tot een ander element oftewel een afhankelijk verband tussen bepaalde elementen. Een functie f  is een relatie tussen twee verzamelingen X en Y met de eigenschap dat aan ieder element x  uit X precies één element  y uit Y is gekoppeld. Meestal wordt het begrip gebruikt in de context waarin deze elementen getallen zijn d.w.z. aanduidingen voor ’n bepaalde hoeveelheid. 
  • Een element is een onderdeel van een verzameling. Alle elementen samen vormen de verzameling.
  • Een set een goed gedefinieerde verzameling van verschillende objecten, beschouwd als een (wiskundig) object op zichzelf.
  • Afbeelding: in de wiskunde is het begrip afbeelding de verzamelingtheoretische interpretatie van het begrip functie (de afhankelijkheid aan van één element met betrekking tot een ander element)
  • Verzameling: is een collectie van verschillende elementen

Een object of een figuur dat niet door een bepaalde verschuiving of spiegeling op zichzelf kan worden afgebeeld, wordt dat mogelijk wél door de combinatie ervan, zoals bij isometrie in de euclidische ruimte (de vlakke ruimte die niet is gekromd).

Een isometrie of isometrische afbeelding is een functie (afhankelijke verband) die twee metrische ruimten (een verzameling) op elkaar afbeeldt en die daarbij de afstanden bewaart.

Een wiskundig object is een abstract object dat ontstaat in de wiskunde. Voorbeelden van wiskundige objecten zijn o.a. getallen, verzamelingen, functies en bepaalde verbanden (relaties). De meetkunde kent ook wiskundige objecten, zoals punten, lijnen, driehoeken, veelvlakken, cirkels, bollen en variëteiten.

In de gehele Arabische wereld, vanaf Marokko, langs geheel noordelijk Afrika, via Turkije tot in Iran en zelfs India, is ornamentale kunst overvloedig aanwezig: sierlijk gekalligrafeerde Arabische teksten, rijkelijk bewerkte plafonds en mozaïekvloeren en intrigerende veelkleurige wandversieringen in de vorm van regelmatige patronen. Deze ornamentale kunst is ook terug te vinden in Zuid-Spanje, Andalusië om precies te zijn, en de Mezquita, de kathedraal van Córdoba. In het jaar 711 waren namelijk de Moren, Noord-Afrikaanse berbers, het Iberische schiereiland binnen gevallen, vandaar de verspreiding van deze ornamentale kunst.

Het Alhambra, het rode Paleis in Andalusië.
granadas-alhambra-palace.

M.C. Escher

De Nederlandse kunstenaar M.C. Escher is bekend om zijn vlakke geometrische patronen en ruimtelijke onmogelijke bouwconstructies. Zijn grafisch werk maakte hem wereldbekend, maar de invloed van islamitische kunst op zijn werk is maar bij weinig personen bekend.

Eshers fascinatie voor vlakverdelingen in de islamitische kunst ontstond tijdens twee reizen naar Zuid-Spanje, in 1922 en 1936, waar hij het Alhambra van Granada en de Mezquita van Córdoba bezocht. De eindeloze herhalingen en regelmaat waarmee patronen gehele vlakken vullen, intrigeerden hem. Al snel maakte hij patronen met herkenbare dierenfiguren met de unieke veranderingen in de kunstwerken. Ook verdiepte hij zich in wiskundige benaderingen naar patroonvorming.

Hoe komt het dat deze abstracte kunstvorm zich juist in noordelijk Afrika, Egypte, Turkije en het oude Perzische rijk had ontwikkeld? De verspreiding van de islam over deze gebieden speelde hierbij een cruciale rol. Omdat deze religie afbeeldingen van mensen en dieren op religieuze gebouwen niet toestaat, werd gezocht naar andere vormen van decoratie. Maar er was ook nog iets anders waardoor het ontwerpen van geometrische patronen gestimuleerd werd.

In de culturele centra van de islamitische regio bloeide de wetenschap tijdens de middeleeuwen. Niet alleen de theologie en geneeskunde, maar ook astronomie, meetkunde en algebra ontwikkelden zich sterk. Er werden bijeenkomsten georganiseerd tussen wiskundigen en mozaïekontwerpers. Tijdens deze bijeenkomsten werden meetkundige problemen besproken. De ontwerpers gebruikten de informatie die ze kregen van de wiskundigen om nog mooiere patronen te ontwerpen.

Het ontstaan van de prachtige mozaïeken is dus te danken aan de samenwerking tussen ontwerpers en wiskundigen. Verder wijzen velen op het idee dat men juist met de abstracte, meetkundige ontwerpen wilde verwijzen naar de wijsheid en grootsheid van Allah. Zoals in het westen alle wijsheid toebedeeld werd aan God en in de oosterse religie aan Boeddha.

Wat bij die patronen vooral opvalt is de eindeloze variatie in de keuze van de motieven en kleuren. Maar ook de aard van de symmetrieën vertoont allerlei variaties. Je ziet vierkanten, zeshoeken, stervormige achthoeken, twaalfhoeken, zestienhoeken en allerlei andere motieven die kunstig ineen gevlochten zijn en zich tot aan de randen toe steeds weer blijven herhalen.

Sommige motieven zijn spiegelsymmetrisch

Andere vertonen draaiingsymmetrie en als je zulke patronen met wiskundige ogen bekijkt, zie je abstracte onderliggende structuren van symmetrietransformaties. Zoals bij alle abstracties, ontzie je de werkelijkheid: je dringt de specifieke vormen van de motieven in het patroon naar de achtergrond, en concentreert je op de rotaties en spiegelingen die het patroon als geheel in zichzelf overvoeren. Wanneer de motieven van een patroon zich in een of meer richtingen herhalen, zal de wiskundige het patroon in gedachten onbeperkt periodiek voortzetten, ook al is het in werkelijkheid begrensd. We denken ons in dat die begrenzing een soort ‘venster’ vormt waarachter het patroon zich onbeperkt voortzet. In dat geval heeft dat onbegrensde patroon ook translaties (verschuivingen) als symmetrieën.

Het is vrijwel zeker dat men destijds mozaïeken ontwierp door één of een paar zogenaamde cellen te tekenen met behulp van pen, passer en liniaal. Hierdoor ontstonden bepaalde patronen.

Een ‘cel’ is ’n deel van een mozaïek waarmee, samen met zijn spiegelbeeld, het gehele mozaïek opgebouwd kan worden. Als je van een cel en zijn spiegelbeeld stempels zou maken, dan zou je een compleet mozaïek kunnen stempelen! Meestal liggen de randen van een cel op symmetrieassen van het gehele mozaïek. Een cel is vaak vierkant of wat gebogen, maar kan ook een rechthoekige vorm hebben.

We zien hier een samenstelling van cirkels en sterpatronen binnen een rechthoekige begrenzing. Wanneer we dit samenspel in gedachten naar alle kanten onbeperkt voortzetten, zijn er tal van translaties (verschuivingen) die het patroon in zichzelf vermeerderen.

Ook onder een rotatie over 120° rond het middelpunt van zo’n samenstelling, gaat het patroon als geheel in zichzelf over. Er zijn verder rotaties over 180° en over 60° die het patroon in zichzelf vermeerderen. Zulke translaties en rotaties noemen we symmetrieën van het patroon. Ze brengen een groep voort, de symmetriegroep van het patroon. Alle transformaties die een zelfde figuur invariant (onveranderd) laten, horen samen. Ze vormen een groep. Als je ze omkeert of met elkaar samenstelt, blijf je altijd in die groep. Ook het begrip groep is één van de sleutelbegrippen van de wis- en natuurkunde.

Symmetriegroep

Definitie symmetriegroep:
De verzameling van alle symmetrieën van een bepaalde figuur wordt de symmetriegroep van die figuur genoemd.

De symmetriegroep van een object in één, twee of drie dimensies is de groep verzamelingen van al zijn mogelijke symmetrieën. In de wiskunde is een groep ’n bepaalde algebraïsche structuur (verzameling), waarop een of meer bewerkingen (operaties) gedefinieerd zijn die aan bepaalde wetmatigheden voldoen. Met andere woorden: een groep bestaat uit een verzameling (bijvoorbeeld G) en een operatie (groepsbewerking) die altijd op twee elementen van G werkt

Een verzameling G is een collectie van verschillende objecten, elementen (onderdelen ván die verzameling) genoemd, die zelf als een wiskundig object wordt beschouwd.

De doorsnede van de verzamelingen A en B wordt genoteerd als A B

Een operatie: In de simpelste vorm van zijn betekenis staat de term operatie of bewerking in de wiskunde en de logica voor een actie of procedure die uit een of meer invoerwaarden een nieuwe waarde produceert. Voorbeelden van operatie:machtsverheffen, plus-, min-, deel- en maalteken.

Symmetriebreking

Symmetriebreking kan worden onderscheiden in twee soorten, expliciete symmetriebreking en spontane symmetriebreking, gekenmerkt door het feit of de grondtoestand niet invariant (onveranderlijk) is. Als een symmetrie expliciet gebroken wordt is er geen enkele symmetrie meer. Spontane symmetriebreking is wat subtieler, het betekent niet dat de symmetrie helemaal verdwenen is, maar dat alleen in bepaalde toestanden, zoals het vacuüm, de symmetrie gebroken is. Grondtoestand is de laagst mogelijke energie toestand. De energie van de grondtoestand is bekend als nulpunt-energie van het systeem. Een aangeslagen toestand is een staat waar de energie groter is dan in de grondtoestand. In het quantumveld wordt de grondtoestand gewoonlijk het vacuüm genoemd.

Expliciete symmetriebreking.
Een natrium atoom in keukenzout (NaCl) verspringt van plaats en breekt zo de symmetrie van het kristal. Bron: Quantum Universe

Spontane symmetriebreking komt veelvuldig voor in de natuur en vormt o.a. de verklaring voor het Higgs-deeltje! 

Voorbeeld van een spontane symmetriebreking. Een potlood op zijn punt laten balanceren.

Het principe van spontane symmetriebreking is gemakkelijk te begrijpen door een scherp potlood te nemen, en te proberen dit op zijn punt te balanceren. Als je een mooi rond potlood hebt, dat symmetrisch is omdat het er van alle kanten hetzelfde uitziet, zou het in principe mogelijk moeten zijn om het potlood rechtop op zijn punt te laten staan. Het zou daarbij in principe niet uit moeten maken hoe scherp het potlood is. Maar een potlood kun je onmogelijk op zijn punt laten balanceren, dus het potlood zal spontaan omvallen.

De symmetrie wordt daarbij spontaan gebroken, en het potlood valt slechts één wél bepaalde kant op. Bij objecten die bestaan uit miljarden quantumdeeltjes, kunnen spontaan symmetrieën breken. Dit is ook de reden dat een magneet een noord- en een zuidpool kan hebben.

Het in het dagelijks leven meest bekende, en misschien wel meest voorkomende, voorbeeld van spontane symmetriebreking is de faseovergang van water van vloeibare naar vaste toestand. De ongeordende toestand van vloeibaar water heeft hier een continue translatiesymmetrie: in welke richting je ook kijkt, het is in alle richtingen ongeordend symmetrisch. We gaan echter naar een toestand waarbij deze symmetrie niet meer bestaat. Vloeibaar water is homogeen, wat betekent dat het in alle richtingen en op alle plekken hetzelfde is. Het ene molecuul is in deze toestand niet van het andere molecuul te onderscheiden. Bij ijs is het echter zo dat de moleculen in een vast rooster terechtkomen waardoor we opeens wel moleculen zouden kunnen onderscheiden; ijs is niet meer homogeen. Door het rooster van de ijskristallen maakt het opeens wel uit in welke richting je kijkt. De oneindig symmetrische toestand gaat dus verloren, oftewel de symmetrie is gebroken. Dit is een simpele schets van een voorbeeld van symmetriebreking in het dagelijks leven.

Magnetisme

We gaan nu kijken naar een ander voorbeeld van symmetriebreking, die optreedt bij ferromagnetisme, een verschijnsel waarvan het resulterende effect veel in het dagelijks leven wordt gebruikt, maar de symmetriebreking zelf is niet zo zichtbaar als bij het bevriezen van water. Een ferromagneet kun je beschrijven met behulp van magnetische dipooltjes die de spins van de ongepaarde elektronen in het metaal representeren. In principe kunnen deze dipooltjes in iedere willekeurige richting wijzen en bij een voldoende hoge temperatuur doen ze dit ook. Het metaal is in dat geval niet gemagnetiseerd, omdat alle dipooltjes in een andere richting wijzen, er is dus geen resulterend magnetisch veld.

Dit is overigens ook de reden dat een magneet een noord- en een zuidpool kan hebben.

Bij ferromagnetische materialen kunnen onder invloed van temperatuursveranderingen magnetische eigenschappen verdwijnen en weer terugkomen. Wanneer ferromagnetisch materiaal een temperatuur aanneemt die boven een bepaalde kritische waarde ligt, de Curie-temperatuur ( 770 °C en vernoemd naar de Franse natuurkundige Pierre Curie), dan houdt dat materiaal op magnetisch te zijn. Beneden deze temperatuur neemt bij het dalen van de temperatuur de omvang van de magnetisatie toe. Het fenomeen ferromagnetisme is een quantum effect dat niet beschreven kan worden door de klassieke fysica.

Hier volgt tóch een korte beschrijving van het fenomeen ferromagnetisme in relatie tot symmetriebrekingen:

Bij een bepaalde temperatuur is de oriëntatie van de weissgebiedjes willekeurig en symmetrisch verdeeld, in dit geval wil dat zeggen: invariant. De neiging van de verzamelingen atomen om zich in een specifieke richting te oriënteren wordt onderdrukt door de sterke thermische bewegingen.

Wanneer een extern magnetisch veld in de buurt is, komt er een specifieke oriëntatie van deze gebiedjes opgang, die verantwoordelijk is voor het ontstaan van een noord- en een zuidpool. Het is dus een asymmetrische situatie in een magneet, m.a.w. de symmetrie is gebroken!!!

Ferromagneten blijven gemagnetiseerd nadat ze bloot zijn gesteld aan een extern magnetisch veld. Wanneer een object magnetisch is, zijn vrijwel alle atomen waaruit het object is opgebouwd in een bepaalde richting georiënteerd. Feitelijk zijn er in een ferromagnetisch object magnetische domeinen of magnetische gebieden aanwezig als gevolg van de aanwezigheid van verzamelingen atomen met een zekere oriëntatie.

Uitleg van dit kwantummechanisch proces.
Als het ferromagnetische materiaal niet gemagnetiseerd is, zijn de weissgebiedjes willekeurig gericht en netto is er geen magnetische werking , dus is er sprake van ’n zekere symmetrie. Gebieden van Weiss zijn microscopisch kleine gemagnetiseerde gebiedjes in kristallen van magnetische materialen. Ferromagnetisme treedt op in materialen die ongepaarde spins bevatten waartussen een wisselwerking bestaat die ertoe leidt dat de atomaire magnetische momenten zich evenwijdig aan elkaar richten.
Dit leidt tot spontane of permanente magnetische velden rond een voorwerp dat uit een ferromagnetisch materiaal vervaardigd is. Wanneer ferromagnetisch materiaal permanent magnetisch blijft, wordt gesproken van remanentie.
Natuurkunde.nl – waarom is ijzer wél magnetiseerbaar?
Kwantummechanisch goed te begrijpen, wiskundig heel ingewikkeld.
Verklaring Weissgebiedjes-magneten

Bij een verdere verhoging van de temperatuur, boven de 770 °C, verliest een magneet zijn magnetische krachtwerking en verdwijnt het onderscheid tussen de noord- en de zuidpool. De willekeur in de oriëntatie van de atomen kan ook verloren gaan door het opgewarmde object weer te laten afkoelen. Bij het afkoelen neemt de intensiteit van de thermische bewegingen af. De thermische bewegingen werken de ordening van de domeinen steeds minder tegen. Ze vormen een steeds kleinere belemmering om de quantummechanische banden tussen de elektronenspins te herstellen. Er zal een einde komen aan de willekeurige of symmetrische verdeeldheid van de oriëntatie van de verzamelingen atomen. De omvang van de magnetisatie is een dalende functie van de temperatuur.

De bron van magnetisme is een elektrische stroom, dat wil zeggen lading die zich in een bepaalde richting beweegt. In magnetische materialen komt de magnetische krachtwerking tot stand door negatieve elektronen die rond de positieve kern van een atoom in een bepaalde richting draaien. Daarnaast brengt het ‘rondtollen’ van het elektron rond zijn eigen as ook een magnetisch veld met zich mee.

Spontane Symmetriebreking komt veelvuldig voor en vormt ook de verklaring voor de Higgsdeeltjes in het Higgsveld.

Mijn voorstelling van het Higgsveld dat ’t hele universum vult, waarin Higgsdeeltjes massa overdragen aan andere elementaire deeltjes die er doorheen bewegen.
De afbeelding leende ik van Pixabay.

Zodra we aannemen dat quantumdeeltjes bestaan uit golven, en niet uit puntdeeltjes, blijken veel van hetgeen we in eerste instantie raar en paradoxaal vinden, eigenlijk heel gewoon te zijn. Hetzelfde geldt voor het Higgsveld dat alom in het universum aanwezig is.

Higgsdeeltjes (Higgsbosonen) zijn ‘als klontjes in een dikke soep’, het Higgsveld, waar alle elementaire deeltjes zoals elektronen en quarks doorheen bewegen. Hoe meer Higgsdeeltjes er aan een deeltje ‘blijven plakken’, hoe moeilijker het beweegt en hoe meer massa het deeltje krijgt dat erdoorheen beweegt. Hoe sterker de interactie met de Higgsdeeltjes, hoe trager de deeltjes, m.a.w. hoe zwaarder ze zijn. Overigens, lichtdeeltjes/lichtgolfjes (fotonen) merken niks van het Higgsveld en hebben geen interactie met Higgsdeeltjes.

Het is voor te stellen, dat het voor de deeltjes het gevoel is, alsof ze onderwater bewegen en het omringende water een stroperige omgeving wordt, waardoor het bewegen vertraagt.

Het quantumveld heeft een “voorkeur” voor symmetrie waarin alle massa’s nul zijn, net als die van het foton. IJkdeeltjes met massa (deeltjes die een bepaalde kracht overdragen, zoals een foton de elektromagnetische kracht overdraagt) zijn uitgesloten van symmetriebreking’, maar ook hier kunnen wiskundige oplossingen geconstrueerd worden waarin de symmetrie toch gebroken is en de deeltjes wél massa hebben!

Yōichirō Nambu een Japans Amerikaans natuurkundige, één van de grondleggers van de snaartheorie, bedacht de kleurlading van quarks en deed pionierswerk op het gebied van de spontane symmetriebreking.

Nambu bracht het concept van spontane symmetrie naar voren. Hij kwam op dit idee terwijl hij de theorie van supergeleiding probeerde te begrijpen: proef-supergeleiding een magneet kan blijven zweven. Supergeleiding is een quantummechanische racebaan, ontdekt door Heike Kamerlingh Onnes in 1911. Elektronen in een supergeleidend materiaal bewegen zo effectief dat ze geen weerstand voelen, met als gevolg dat er ook geen vermogen verloren gaat. Bovendien zijn ze ook niet meer te stoppen: ze zouden jarenlang door blijven bewegen.

Het was Nambu in 1959, en onafhankelijk Philip Anderson iets eerder in 1958, die begreep wat er aan de hand was. Ze beseften dat, in afwezigheid van elektromagnetische interacties, de supergeleidende toestand de symmetrie spontaan verbrak. Het is een symmetrie geassocieerd met het feit dat elektrische lading behouden is. Deze symmetrie is anders dan de rotatiesymmetrie die spontaan wordt verbroken in magneten of kristallen. Nobelprijswinnaar Yoichiro Nambu. Wat deed hij precies …

Van symmetrie naar deeltjes

Nambu-Goldstonebosonen zijn massaloze deeltjes die ontstaan als een continue symmetrie spontaan gebroken wordt. We beginnen met het concept ‘continue symmetrie’: bijvoorbeeld  translaties (verschuivingen): bij een oneindig lang touw is er geen verschil tussen het rechte touw zoals wij dat hebben neergelegd, en het touw nadat eraan getrokken is (een translatie): het maakt niet uit hoeveel er precies aan het touw getrokken wordt, alle translaties laten de toestand (het touw als geheel) ‘invariant’. 

Zo’n translatiesymmetrie is ook aanwezig in bijvoorbeeld vloeistoffen. In het linker plaatje van de afbeelding zien we een vloeistof: de moleculen bewegen vrijelijk door elkaar heen in willekeurige richtingen: er is een volledige continue translatiesymmetrie. Als we met een microscoop naar deze vloeistof kijken, en de vloeistof in willekeurig welke richting willekeurig veel opschuiven onder de microscoop, dan zien we nog steeds eenzelfde, ongeordende toestand.

Na het balancerend en vallend potlood nog een voorbeeld van spontane symmetriebreking.
Fase-overgang naar een kristal.
In de rechter toestand is de continue translatiesymmetrie ‘spontaan’ gebroken.

Stel nu dat we de vloeistof afkoelen. Onder een zekere temperatuur zal die stollen en een kristalstructuur aannemen. Deze faseovergang is te zien in de afbeelding.

De grondtoestand, de toestand met de laagste energie, in dit geval de kristal-toestand aan de rechter kant, is niet meer invariant onder alle translaties, maar alleen nog onder discrete translaties. De linker toestand in de afbeelding is natuurlijk ook niet exact invariant onder translaties, maar alle meetbare natuurkundige eigenschappen van de vloeistof die daar is afgebeeld zijn dat wel. Het gaat erom dat een grondtoestand niet langer invariant is onder de (volledige) symmetrie. 

Nambu realiseerde zich dat de eigenschappen van de grondtoestand belangrijk zijn bij het bestuderen van spontane symmetriebreking. Bij de faseovergang naar een kristal was de grondtoestand bijvoorbeeld niet meer invariant onder continue translaties, maar wel nog onder discrete, beperkte translaties.

Een dergelijke symmetriebreking leidt volgens Goldstone en Nambu tot het bestaan van massaloze deeltjes (of quasideeltjes), de Nambu-Goldstonebosonen……

…….die je kunt zien als excitaties (tijdelijk verhuizen) van de grondtoestand, zoals de excitatie van een elektron en licht wordt uitgezonden.

Ontstaan van licht

Excitatie van een elektron door opname van de energie van een foton
Door excitatie ontstaat licht.

Licht ontstaat doordat atomen aangeslagen worden. In het simpelste geval, bij een waterstofatoom, gaat dit als volgt: Het enkele elektron van het waterstofatoom cirkelt in een baan dicht om de kern (1). Als het atoom botst met een vrij bewegend elektron, in dit geval afkomstig van een magnetische storm van de zon (2 en 3), dan schiet het elektron van het waterstofatoom in een hogere baan rondom de kern: het atoom is aangeslagen (4). De energie die bij de botsing wordt overgedragen bepaalt in welke baan het elektron schiet; hoe meer energieoverdracht, hoe hoger de baan.
De aangeslagen toestand duurt zeer kort, in de orde van een honderdmiljoenste seconde. Het atoom ‘valt’ daarna terug naar de grondtoestand. De energie die vrijkomt bij dit terugvallen wordt uitgezonden in de vorm van een foton, een lichtdeeltje (5). De golflengte van dit licht (en dus de kleur) is afhankelijk van de hoeveelheid energie die vrijkomt. Hoe meer energie, hoe korter de golflengte van het uitgezonden licht.

In het geval van ons kristal zijn die trillingen de zogeheten fononen: trillingen in de uitwijking van de deeltjes in het kristal, die zich als golven verplaatsen (en daarmee overigens verantwoordelijk zijn voor het doorgeven van geluid). Als zo’n golf gelokaliseerd is rond een bepaalde plek gedraagt die zich als een deeltje, maar wel een deeltje ‘zonder traagheid’ –  zonder massa, dus.

Fononen zijn collectieve uitwijkingen van moleculen die zich als golven door een kristal kunnen verplaatsen.

De Goldstone-Nambu-theorie voorspelt ook hoeveel types van dit soort deeltjes er ontstaan. Dat heeft te maken met het verschil tussen de oorspronkelijke symmetrie, en de symmetrie die na breking overblijft. Dat is nogal een wiskundig verhaal, maar met nog een voorbeeld komen we een heel eind. Denk daarvoor aan een ferromagneet: een materiaal dat zelf geen magneetveld opwekt, maar wel reageert op een extern magneetveld – het bekendste voorbeeld is waarschijnlijk ijzer.

Kompasnaaldjes van ijzer reageren op een extern magneetveld.

De Britse fysicus Jeffrey Goldstone, toonde aan dat in een dergelijk geval van symmetriebreking meestal extra deeltjes in de theorie voorkwamen, en dat die deeltjes vervolgens wél weer massaloos waren… het probleem van de (ontbrekende) massa kwam via een achterdeur dus weer terug. Goldstone onderzocht de ‘continue symmetriebrekingen’, de continue kleine vervormingen d.w.z. dat de grondtoestand niet onveranderlijk blijft. Grondtoestand is, zoals gezegd, de laagst mogelijke energie toestand. De energie van de grondtoestand is bekend als nulpunt-energie van het systeem. Uitleg: Volgens het onzekerheidsprincipe van Heisenberg is de onzekerheid in plaats en impuls altijd groter dan een bepaalde waarde. Er blijft dus altijd een bepaalde onzekerheid over in zowel plaats als impuls. Een aangeslagen toestand is een staat waar die groter is dan de grondtoestand. In het quantumveld wordt de grondtoestand gewoonlijk het vacuüm genoemd.

Een absoluut vacuüm bestaat niet

Het Zwangere Niets – For the Joy of Science
Het vacuüm bestaat uit kwantumfluctuaties die korter duren dan de kleinste eenheid van tijd en daardoor geen tijd kennen en ook geen ruimte.

Volgens de quantumtheorie kan een absoluut vacuüm, in de zin van een ruimte zonder deeltjes, theoretisch niet bestaan. Het vacuüm, dat wordt gedefinieerd als de toestand met de laagste energie, bevat een veelheid aan virtuele deeltjes, die onder meer verantwoordelijk zijn voor het Casimir-effect en het Higgsveld. Virtual Particles Can Have Real, Observable Effects // Licht uit het niets: Dynamisch Casimir-effect aangetoond – Visionair

Door een nieuw vacuüm te creëren omschrijft het Higgs-mechanisme exact datgene wat ‘spontane symmetriebreking’ wordt genoemd. Deeltjes krijgen via dit mechanisme massa, proportioneel aan de vacuümwaarde van het Higgsveld.

In dat geval verschijnen noodzakelijkerwijs nieuwe massaloze deeltjes in het spectrum van mogelijke excitaties, of lichte deeltjes als de symmetrie niet exact is. Het voorspelde deeltje bleek een boson met spin nul, wat betekent dat het geen richting heeft, geen snelheid kan hebben en dat de effecten van het Higgsveld niet afhangen van plaats of snelheid.

De artikelen uit 1964 vonden de mazen in het door Goldstone opgespannen wiskundige net, en beschreven hoe ijkdeeltjes (bosonen) tóch spontane symmetriebreking konden vertonen, zonder dat de extra deeltjes zelf weer massaloos zouden zijn. Een mooie prestatie, die natuurlijk extra glans kreeg toen bleek dat de natuur ook daadwerkelijk van deze mogelijkheid gebruik maakt.

Dat werd volledig duidelijk in 2012, toen op het CERN het deeltje werkelijk werd ontdekt – het door Nambu en Goldstone en Englert en Brout en Higgs voorspelde deeltje – dat inderdaad verre van massaloos was: dit “nieuwe” maar eigenlijk oeroude deeltje is zelfs één van de zwaarste elementaire deeltjes die we op dit moment kennen!

Aan Peter Higgs kwam de eer toe dat dit deeltje én het hele veld aan zijn naam verbonden werd.
Higgs-boson-discovery-wins-nobel-prize-for-physics

Het standaardmodel en het Higgsboson (Higgsdeeltje)

Door te kijken naar de symmetrieën die in de natuur aanwezig zijn, kan op een relatief eenvoudige manier het gedrag van deeltjes worden beschreven. Het standaardmodel beschrijft drie van de vier fundamentele krachten:

  • De sterke wisselwerking (die ervoor zorgt dat atomen bij elkaar blijven)
  • De zwakke wisselwerking (verantwoordelijk voor radioactiviteit) 
  • De elektromagnetische wisselwerking (beschrijving van licht en lading).

De enige kracht die ontbreekt is de zwaartekracht, omdat het nog niemand gelukt is om ook de algemene relativiteitstheorie van Einstein, die het effect van massa’s op ruimte-tijd beschrijft, en de Quantumtheorie te verenigen in een toetsbare wetenschappelijke theorie: de theorie ‘van alles’.

  • In het Standaard Model worden de symmetrieën van de natuur verklaard door ze om te zetten in vergelijkingen van vrije deeltjes zonder massa’s en zonder interacties.
  • De strategie van het Standaard Model is om vervolgens, om alles wat er gebeurt wat “verboden is”. wat volgens ‘de standaardregels niet kan of niet mag geschonden worden’ te beschrijven als een kleine verstoring van de situatie…….

Een andere schending is de CP-schending.

CP-schending (Charge and Parity violation)

CP-schending op quantumniveau bewerkstelligt ’n omkering van de ruimte-assen en maakt door een ladings-omkering, van een deeltje z’n antideeltje.

Het eenvoudigst uitgelegd wil het zeggen, dat materie zich anders gedraagt dan antimaterie.   Normaal zou je verwachten dat lading en ‘draairichting’ (pariteit) altijd hetzelfde zijn, zich ’t zelfde gedragen en behouden blijven, ook bij omkering.

De schending van CP symmetrie speelt een essentiële rol in de verklaring waarom na de inflatie van het heelal (beter bekent als de “oerknal”) wel materie is overgebleven en geen anti-materie.

Elementaire deeltjes en antideeltjes

CP-schending was de allereerste elementair bewuste symmetriebreking: ieder deeltje dat gevormd wordt krijgt tegelijkertijd een antideeltje. Dat antideeltje is precies hetzelfde als het deeltje, behalve dat het een tegengestelde lading heeft.

Als een deeltje en zijn antideeltje elkaar tegenkomen heffen ze elkaar op: annihilatie, hierbij komt energie vrij.

Maar met die symmetrie duikt één van de grootste problemen uit de kosmologie op. Tijdens het ontstaan van het heelal moet immers alle nu bestaande materie gevormd zijn, uit energie. Maar als dat zo is, waarom is er dan niet evenveel materie als antimaterie in het heelal? Sterker nog: waarom hebben alle nieuw gevormde materie- en antimateriedeeltjes elkaar niet geheel geannihileerd? Als deze deeltjes elkaar tegenkomen, op elkaar bosten, vernietigen ze elkaar onder uitzending van ’n lichtflits.

Blijkbaar is er een onderliggende regel bij de interactie tussen deeltjes die ervoor zorgt dat materie en antimaterie toch niet precies elkaars tegengestelde zijn. Vandaar dat wetenschappers de praktische weg hebben gekozen om het verstoorde evenwicht te leren begrijpen: net zolang experimenteren totdat de verschillen tussen materie en antimaterie zich laten zien.

Wanneer CP-symmetrie in bepaalde deeltjes geschonden wordt, blijven die ’n fractie van een miljoenste seconde langer bestaan.

Wetenschappers van het Fermilab lieten in hun deeltjesversneller, protonen en antiprotonen op elkaar botsen. Bij die botsingen komen, naast energie, zoals hierboven beschreven, ook nieuwe deeltjes vrij. In dit geval waren die deeltjes muonen, een soort extra zware elektronen.

Je zou verwachten dat er bij de botsingen even vaak muonen als hun antideeltjes, de antimuonen, gemaakt worden. Dat is de enige manier waarop de energie van de botsing behouden kan blijven. Maar na heel lang en nauwkeurig meten kwamen de onderzoekers erachter dat er toch écht meer muonen dan antimuonen ontstaan. Aan het einde van het experiment was er zelfs 1% meer materie dan antimaterie gevormd. Een klein verschil, zou je zeggen, maar als je er maar lang genoeg mee doorgaat raakt zo alle antimaterie op!

Asymmetrie tussen materie en antimaterie

Deze asymmetrie tussen materie en antimaterie is dus aangetoond, maar waar het effect vandaan komt blijft onduidelijk. De belangrijkste theorie die de voorkeur van het heelal voor materie probeert te verklaren werd door Andrei Sakharov ontwikkeld. Deze theorie, CP schending, gaat er vanuit dat deeltjes waarvan de spin (pariteit / richting) en lading wordt omgedraaid nét iets meer veranderen dan dat je op die basis zou verwachten.

Toch is de theorie niet genoeg om alles te kunnen verklaren: de voorkeur van het heelal voor materie is namelijk veel groter dan zijn theorie uitlegt. De wetenschappers wijzen daarom op een ander mechanisme dat voor de eigenaardige vondst verantwoordelijk kan zijn!

Bij een proton-antiprotonbotsing worden namelijk niet onmiddelijk muonen gevormd. Daarvóór ontstaan er namelijk andere deeltjes: B-mesonen. Vreemde, zware samengestelde deeltjes, die bestaan uit een ‘bodem’ antiquark en een ‘vreemd’ quark en die voortdurend heen en weer oscilleren (schommelen)  tussen z’n materie en antimaterie staat van zijn! Deze deeltjes zijn berucht om hun vreemde gedrag: ze veranderen aan de lopende band van materie naar antimaterie en terug.

Maar, nu komt het:

Het is voor B-mesonen iets makkelijker van anti-B-meson naar B-meson om te schakelen dan andersom. Vandaar dat ze zich gemiddeld iets langer als materie gedragen dan antimaterie, en dus ook iets vaker naar gewone muonen dan naar antimuonen vervallen. Die B-mesonen moeten ook in de eerste momenten na de inflatie hebben bestaan en men vermoedt dat onderzoek van de B-mesonen het werkelijke geheim van de baryon asymmetrie kan onthullen. (baryonen zijn protonen en neutronen)

Kortom, het Standaardmodel moet nog eens goed tegen het licht worden gehouden om de Baryon Asymmetrie goed te kunnen verklaren! In Japan en de VS zijn natuurkundigen met experimenten bezig, om B-mesonen en anti-B-mesonen te produceren. Uit de resultaten daarvan blijkt dat in het verval van deze deeltjes andere dingen gebeuren dan het Standaardmodel op grond van de CP-schending voorspelt. In de VS is dit het BaBar experiment. Zie ook dit proefschrift van de Vrije Universiteit van Amsterdam: research.vu.nl

Radioactief verval

Uit het bovengenoemde proefschrift: …..Protonen en neutronen zijn allebei opgebouwd uit twee verschillende soorten quarks, ‘up en down quarks’. Eigenlijk bestaat alles wat we op aarde hebben uit elektronen en op en neer quarks…….

Bij quarks spelen de twee kernkrachten een cruciale rol. Er is de sterke kernkracht, die quarks bij elkaar houdt en ze tot protonen en neutronen vormt. De zwakke kernkracht kan ervoor zorgen dat een neutron wordt omgezet in een proton: het Bètaverval β−-verval. Tegelijkertijd wordt dan ook nog een elementair (geladen) deeltje uitgezonden: een zogeheten W-boson. Dit boson is niet stabiel en vervalt naar bijvoorbeeld een elektron met een antineutrino deeltje.

Bètastraling β-verval: protonen worden aangeduid in het rood, neutronen in het blauw; het intermediaire W-boson werd voor de eenvoud weggelaten

Bij bètaverval treedt er een CP-schending op!!

Bètaverval is een radioactief verval.

Radioactiviteit

  • Als een atoomkern instabiel is bestaat de kans dat die vervalt. De kern wordt radioactief en zendt straling uit: Alfastraling / Beta-straling / Gammastraling. Het zijn deeltjes/golfstralingen d.w.z. dat er een deeltje of meerdere deeltjes (of golfjes) worden weggeschoten. Er ontstaat dan een andere atoomkern.
  • Is die nieuwe kern stabiel dan is het vervalproces afgelopen. Zo niet, dan vervalt die ook en kan er een hele vervalreeks volgen, tot er uiteindelijk een stabiele kern is gevormd.
Alfastraling is een ioniserende straling die voldoende energetisch is om een elektron uit de buitenste schil van een atoom weg te slaan.
Gammastraling is de sterkste vorm van straling die we kennen. Het zijn geen deeltjes maar golven die worden weggeschoten.
Deze afbeelding heeft een leeg alt-atribuut; de bestandsnaam is 1024px-beta-minus_decay.svg1_.png
Bètaverval is radioactief verval. Bij bètaverval treedt er een CP-schending op.
CP-schending is dus symmetriebreking!!
Nikhef.nl › quantum › breking

Kosmische straling

Een superzwaar actief zwart gat in de kern van het verre sterrenstelsel PKS 1441, een blazar, versnelt protonen (de gele p) naar de zeer hoge energieniveaus van kosmische straling. Door de NASA is deze blazar een Bonanza genoemd, een ‘goudmijn’ op een afstand van 7 miljard lichtjaar.
Video: NASA-blazar-bonanza. Hierdoor wordt een complexe cascade gecreëerd, die gammastralen (magenta) en ook de ‘geheimzinnige’ neutrino’s (blauw) afgeeft, die rechte paden door de ruimte volgen.
De gekoppelde detectie van deze twee deeltjes stelde astronomen in staat om de blazar te identificeren als één van de vele bronnen van kosmische straling.

Voor het eerst hebben wetenschappers hierdoor sporen van hoogenergetisch neutrino’s uit de ruimte kunnen herleiden tot hun bron.

Eerste ontdekking bron van hoogenergetische neutrino’s, die de richting aangeven waar kosmische straling vandaan komt.
Neutrino’s zouden tegelijk met kosmische straling geproduceerd worden.
Brusselaars sporen bron van kosmische neutrino’s op. Van een kubieke kilometer Antarctisch ijs wordt gebruik gemaakt om neutrino’s op te sporen.
Het Laatste Continent – IceCube
 

Uit het verre heelal hamert energierijke straling in op onze atmosfeer. Uit de deeltjeslawines die de straling vervolgens opwekt, kunnen natuurkundigen de energie van de straling meten. Terwijl materie op miljarden lichtjaren afstand, een superzwaar zwart gat in het centrum van het sterrenstelsel binnenvalt, wordt een deel ervan naar buiten versneld met bijna de lichtsnelheid langs twee jets. Wanneer één van de jets toevallig in de richting van de Aarde is gericht, kan deze binnen onze atmosfeer gedetecteerd worden in een complexe cascade.

Extensive Air Showers
Een deeltje (proton) dat door de atmosfeer beweegt,
botst op andere deeltjes en breekt in nóg kleinere deeltjes uiteen. Het hele proces blijft zich herhalen, waardoor er een lawine aan deeltjes ontstaat. Zo creëert één enkel proton uit het heelal miljoenen deeltjes die op de aarde terecht komen.

Kosmische straling is eigenlijk geen straling, maar niets anders dan losse atoomkernen die met een gigantische snelheid door de ruimte vliegen en terecht kunnen komen op Aarde. Wanneer hoogenergetische deeltjes (kosmische “stralen”) de atmosfeer binnenkomen, verliezen zij hun energie via interacties met luchtmoleculen (zuurstof en stikstof). Daarna treedt een kernreactie op, die secundaire deeltjes produceert (vooral pionen en muonen), die vervallen of gaan opnieuw kernreacties aan met andere atoomkernen in de lucht. Deze nieuwe deeltjes maken vervolgens weer andere deeltjes, enz. Dit vermenigvuldigingsproces staat bekend als een deeltjescascade.

Er zijn 2 soorten kosmische straling: secundaire en primaire stralen. De primaire stralen zijn de oorspronkelijke stralen die uit de ruimte komen en de bovenkant van onze atmosfeer raken. De secundaire stralen worden gevormd door de botsing van de primaire stralen met de atomen van onze atmosfeer. Het grootste deel van de kosmische stralen die de Aarde bereiken zijn secundaire stralen.

Primaire stralen

De primaire stralen dringen normaal gezien door tot een hoogte van 15 kilometer en daar worden ze omgezet in secundaire stralen. Primaire stralen bestaan voornamelijk uit waterstofkernen (86%) en heliumkernen (13%), de overblijvende procent bestaat uit koolstof, calcium en ijzer. De meesten ervan bewegen zich voort met de snelheid van het licht. De atoomkernen botsen met een gigantische snelheid tegen atoomkernen in onze atmosfeer. Deze kunnen tot diep in het atoom doordringen om die volledig uit elkaar doen spatten. Daarbij kunnen wederom zeer energierijke deeltjes worden uitgezonden. Een primaire kosmische straal kan een stroom van secundaire stralen produceren, waarvan de banen zigzaggend, als een soort bliksem, naar beneden lopen.

Secundaire stralen

Slechts weinig van de primaire stralen kunnen doordringen tot het aardoppervlak. De secundaire straling bestaat uit een verzameling bonte deeltjes, die het resultaat is van een eindeloze schakering van wisselwerkingen. Ze bestaan deels uit protonen en neutronen, maar ook positronen.


Wanneer de deeltjescascade de grond bereikt, is die ongeveer 100 meter breed en 1-2 meter dik. Als het primaire kosmische deeltje een foton was, bevat de cascade elektronen, positronen en gammastralen. Als het primaire kosmische deeltje een atoomkern was, bevat de deeltjesregen ook muonen, neutrino’s en hadronen (protonen, neutronen en pionen). Het aantal deeltjes in de cascade hangt af van de energie van de primaire kosmische deeltjes, de observatiehoogte en schommelingen in de ontwikkeling van de ‘shower’. Deze deeltjesregen staat bekend als Extensive Air Shower, een uitgebreide luchtdouche. Bron: Pierre Auger Observatorium en Kennisklink

Development-of-a-cosmic-ray-shower-over-the-pierre-auger-observatory

Deeltjesdetector Pierre Auger – Radboud Universiteit

Artist impression van de reis van een kosmisch deeltje van een ver sterrenstelsel in de richting van het Pierre Auger Observatorium in Argentinië. Dit observatorium is speciaal gebouwd om zulke showers te detecteren. Het bestaat uit een netwerk van detectors en telescopen over een oppervlakte van drieduizend vierkante kilometer, op een onbewoond stuk pampa in Argentinië. Het detectornetwerk moet zo groot zijn omdat deze deeltjes uitermate zeldzaam zijn: er komt ongeveer één ultrahoog energiedeeltje neer per jaar per vierkante kilometer aardoppervlak

Hun oorsprong is te vinden ver van de Aarde zoals bij Supernovae en, zoals hierboven vermeld, bij Blazars, Quasars en Pulsars.

Deeeltjeslawines worden ook wel ‘extensive air-showers’ genoemd.
Video Waarom-is-kosmische-straling-levensgevaarlijk-voor-astronauten, maar niet voor gewone stervelingen die liever niet de ruimte willen verkennen….

Kosmische straling kan voor wolkenvorming zorgen!

Het grootste deel, de galactische straling, komt van bronnen buiten ons eigen Melkwegstelsel. De galactische straling bestaat voor 90% uit protonen en elektronen, voor de rest uit lichte heliumkernen en kernen van koolstof en stikstof. Zoals gezegd is ook de Zon een bron van deze deeltjesstraling weliswaar met zeer lage energie. Als deze deeltjes de aardatmosfeer binnendringen, kunnen ze met daarin aanwezige vluchtige stofjes botsen, zoals roet van het verkeer en andere aerosolen, waardoor deze tot minuscule druppeltjes condenseren. En rond deze druppeltjes kunnen vervolgens wolken ontstaan.

Als de Zon actief is, weert het zonne-magnetisch veld meer kosmische straling af dan tijdens rustige perioden en er is dan minder bewolking. Sterke zonne-activiteit verhoogt de bijdrage van solaire straling. Het magnetisch veld rond de aarde wordt door de zonne-activiteit zodanig beïnvloed dat de bijdrage van galactische straling afneemt. De Deense fysicus Henrik Svensmark over kosmische-straling

Maar wat zijn nou die ‘geheimzinnige’ neutrinos?

Neutrino’s zijn elektrisch ongeladen subatomaire deeltjes. De voornaamste interactie die neutrino’s vertonen is de zwakke kernkracht. Neutrino’s zijn niet gevoelig voor de sterke kernkracht en ook niet voor elektromagnetische interacties. Doordat het neutrino zo weinig wisselwerking vertoont met materie, gaat het bijna ongehinderd door gewone materie heen. Een blok lood zou een lichtjaar (circa 9,5 biljoen km) dik moeten zijn om de helft van de neutrino’s die erdoorheen gaan tegen te houden.

Video juni 2018: Secrets of the universe may lie in an old gold mine in South Dakota The-international-hunt-for-the-ghost-particle.

Wetenschappers geloven dat gelijke delen gewone materie en antimaterie hadden moeten worden gecreëerd tijdens de vorming van het universum. Maar dat gebeurde niet en niemand weet waarom. In plaats daarvan wordt het zichtbare universum gedomineerd door gewone materie.

Neutrino’s kunnen de reden zijn waarom – natuurkundigen hebben er de komende 10 jaar alles voor over om uit te vinden.

Neutrino’s zijn lastige kleine dingetjes, die behoren tot de meest voorkomende deeltjes in het universum. Ze hebben nauwelijks interactie met wat dan ook en reizen met een gigantische vaart dat grenst aan de lichtsnelheid. Drie biljoen neutrino’s vlogen gewoon door je lichaam terwijl je de laatste twee zinnen las – en dát is de grote uitdaging voor de onderzoekers. Misschien zou het beter zijn als ze je gewoon passeren, maar als je ze probeert te meten, betekent dit dat je gigantische detectoren nodig hebt om slechts een paar interacties te zien en ze dan te kunnen meten.

The Super-Kamiokande neutrino detector in Japan

Om de kleinste dingen te meten, moet alles groter zijn: wetenschappers willen meer neutrino’s vangen met grotere detectoren. Want hoe groter de detector, hoe meer reacties er per jaar voorkomen. En alles moet diep onder de grond worden geplaatst om het tegen kosmische stralen te beschermen. In het komende decennium zullen geavanceerde, ultramoderne technologie gebruikt worden om de detector te bouwen en data-verzamelsystemen creëren die vastleggen en analyseren wat er binnenin gebeurt. Het ingewikkelde proces omvat een reeks taken, waaronder het maken van elektronica die kan werken bij temperaturen rond -150 graden Celsius. Voor de ‘grootste ijskist ter wereld’, is vloeibaar argon nodig, dat de koele omgeving vereist.

Vloeibaar argon, een edelgas, is wat neutrino’s – en antineutrino’s, hun tegenhanger, net als materie en antimaterie – in de detector tegenkomen, waardoor wetenschappers kunnen zien wat er gebeurt bij de zeldzame gelegenheid dat de mysterieuze deeltjes interageren met atomen. Verschillen in het aantal en de eigenschappen van neutrino’s versus antineutrino’s zouden kunnen aangeven waarom materie in ons universum domineert boven antimaterie en kunnen wellicht laten zien of neutrino’s een rol hebben gespeeld bij de vorming van het universum.

Even iets dichter bij huis:

De meeste neutrino’s die de aarde bereiken, zijn afkomstig van de Zon. Per seconde wordt elke vierkante centimeter van de ruimte in de nabijheid van de Aarde, die loodrecht op de richting van de zonnestralen staat, gepasseerd door 65 miljard zonneneutrino’s.

Zonneneutrino’s worden in de Zon geproduceerd als een product van kernfusie. Het elektron-neutrino ontstaat bij bètaverval.

Bij het β+ verval (ook positron-emissie of positron-verval genoemd), wordt via de zwakke kernkracht een proton omgezet in een neutron, waarbij een positron (het antideeltje van een elektron) en een neutrino vrijkomen.

Bij het β− verval wordt door de zwakke kernkracht een neutron omgezet in een proton, waarbij een elektron en een antineutrino vrijkomen.

Zonneneutrino’s worden in de Zon geproduceerd als een product van kernfusie.

In lichte sterren als de Zon verloopt de kernfusie van waterstof, volgens de proton-protoncyclus tot helium.

Waterstof heeft 3 isotopen: protium (1H), deuterium (2H) en tritium (3H).

  • Protium is een stabiel isotoop
  • Deuterium is een stabiele isotoop
  • Tritium is radioactief en vervalt door bètaverval naar Helium-3

Helium-3 of 3He is een stabiele isotoop van helium

Helium-4 of 4He is een stabiele isotoop van helium

Vervalprocessen.

Bètaverval is een radioactief verval, waarbij een bètadeeltje, namelijk een elektron (of een positron), wordt uitgestraald (bètastraling). Het is een symmetriebreking

Bètastraling. β− verval: een neutron wordt omgezet in een proton, waarbij een elektron en een elektron-antineutrino vrijkomen.

Hiermee is aangetoond dat bètaverval het eerste natuurkundige bewijs gaf voor het bestaan van neutrino’s en dus ook van anti-neutrino’s.

Neutrino’s breng ik nu nóg dichterbij!

Ze vliegen voortdurend om én zelfs door ons heen! Neutrino’s zijn ongeladen en, naast fotonen (lichtdeeltjes/lichtgolfjes), de meest voorkomende deeltjes in het universum. Op dit moment….en dit is onvoorstelbaar….gaan er elke tel meer dan tien miljard dwars door je lichaam!!! Neutrino’s gaan overal dwars doorheen, en toch merken we er niks van. Dit komt doordat zwaartekracht geen enkele invloed op ze heeft: je voelt hun aanwezigheid niet. Ze zijn niet elektrisch geladen en worden dus niet beïnvloed door elektromagnetische krachten.

Een neutrino-detector ziet er uit als een futuristische kunstinstallatie of een vijfsterrenhotel uit een toekomstige menselijke beschaving op Mars. De duizenden glazen bollen zorgen ervoor dat de detector er zo cool uit ziet, maar ze zijn er niet voor de sier: het doel van deze bollen is om de lichtgevende golven van deeltjes die door de botsing tussen de neutrino en een ander deeltje ontstaan op te vangen en te verstreken. Hierdoor kan informatie worden verkregen over onder andere de energie en stuwkracht van de neutrino.

Natuurkundigen zien neutrino’s van gedaante veranderen

Neutrino-oscillatie (fluctuatie/schommeling) is een quantummechanisch fenomeen. Het blijkt, dat wanneer een neutrino van een specifiek lepton-variant gemeten wordt  (elektron-, muon- of tau-neutrino) en later nog ‘ns, het een ​​ander neutrino-variant geworden is. De waarschijnlijkheid van het meten van een bepaalde variant van een neutrino varieert tussen de 3 bekende toestanden..
Neutrino-oscillatie is van groot theoretisch en experimenteel belang, omdat de precieze eigenschappen van het proces licht kunnen werpen op verschillende eigenschappen van de neutrino. In het bijzonder impliceert dit dat de neutrino een massa heeft.

Theorie
Neutrino-oscillatie is de wisseling tussen de varianten en massa-eigenschappen van neutrino’s. Dat wil zeggen dat de drie neutrinotoestanden (elektron-, muon- of tau-neutrino) die in wisselwerking staan ​​met elektronen (de geladen leptonen) elk een andere superpositie zijn van de drie neutrinotoestanden met een bepaalde massa.

Terwijl een neutrino-superpositie zich door de ruimte verplaatst, gaan de quantummechanische fasen van de drie massastadia met miniem verschillende snelheden voort, vanwege de minieme verschillen in hun respectievelijke neutrinomassa’s. Dus als een neutrino bijvoorbeeld ‘begon’ als een elektronenneutrino, zal een mengsel van elektron-, mu- en tau-neutrino enige afstand afleggen. Omdat de quantummechanische fase op een periodieke manier voortschrijdt, zal de toestand na die afstand terugkeren naar de oorspronkelijke variant en zal de neutrino weer voornamelijk een elektronenneutrino zijn. Het soortgehalte van de neutrino zal echter blijven oscilleren – zolang het de quantummechanische samenhang behoudt.

Superpositie

Quantummechanica gaat over kansen. Een quantummechanisch systeem hoeft niet in één specifieke toestand te zijn: het kan in zekere zin in verschillende toestanden tegelijk zijn. Door het doen van de meting “dwingen we (in dit geval) de toestand van de neutrino te kiezen”, en pas op dát moment is de neutrinotoestand niet meer in een superpositie, maar ofwel een elektro- muon- of tau-neutrino.

Waar-zouden-we-zijn-zonder-quantummechanica. In een volgende blog ga ik me verdiepen in de quantummechanica en quantumfysica.

Paleoklimatologie

Inhoudsopgave:

De geschiedenis en de veranderingen van het klimaat. De atmosfeer 4 miljard jaar geleden. Milanković Cycli. Een kleine planeet kwam in botsing met de Aarde. The Late Heavy Bombardment. Eerst even wat grillen van de Zon. Klimaatveranderingen in de opeenvolgende tijdperken. Precambrium en de eerste ijstijd 2,4 tot 2,1 miljard jaar geleden. Pangea, Jura en Krijt. Oceanische stromingen en de aanzet tot het huidige klimaat. El Niño van 350.000 jaar geleden terug te vinden in koralen. Intertropische Convergentiezone.

De geschiedenis en de veranderingen van het klimaat.

Zo’n 2,5 miljard jaar geleden waren er al klimaatveranderingen. Aardwetenschappers van de Universiteit Utrecht en de Universiteit van Genève hebben voor het eerst aangetoond dat het klimaat op Aarde 2,5 miljard jaar geleden regelmatige veranderingen onderging. Lees het hele artikel op de website van de Faculteit Geowetenschappen van de Universiteit Utrecht.

  • Klimaten in alle tijden streven een evenwicht na, in de verdeling van warmte en afkoeling van onze planeet. Dit zijn processen die vele miljoenen jaren in beslag nemen. Wijzelf streven er een heel mensenleven na om in evenwicht te zijn.
  • Nog maar 10.000 jaar geleden begon het Holoceen, dat nog niet is beëindigd, omdat de Noord- en Zuidpool nog bevroren zijn.

Enorme ijsberg breekt af in het zuiden van Antarctica

Een enorme ijsberg van 1.636 vierkante kilometer groot drijft rond op de Zuidpool. De ijsberg is afgebroken van de Amery ijsvlakte. Het maakt deel uit van de natuurlijke cyclus en is dus niet het gevolg van de opwarming van de aarde. Het is echter wel een bijzonder fenomeen dat slecht om 60 à 70 jaar plaatsvindt. Smelten is een ander proces

IJs op Antarctica smelt toch minder snel dan gedacht. Relatief warm oceaanwater doet de ijsplaten van onderaf verwarmen. Door het dunner worden van de ijslaag vermindert de druk op de bodem waardoor de ondergrond de mogelijkheid krijgt om ‘op te veren’ (= omhoog komen). Het ‘opveereffect’ van de ondergrond zorgt ervoor dat het relatief warme oceaanwater minder de kans krijgt om het ijs van onderaf te laten smelten. Bron:geowijs1

Het klimaat heeft al 2 miljard jaar een golvend karakter van warme interglacialen, afgewisseld met koude glaciale perioden. Interglacialen werden bovendien afgewisseld met korte koude intervallen, terwijl glacialen korte warme tussentijden kende. Ook het interglaciale Holoceen van dit moment, na het Kwartaire glaciaal, kent een koude interval: een kortstondig ‘ijstijdje” van slechts 300 jaar.

In het verre verleden zijn er vaak hele warme perioden geweest met veel en soms wel zeer veel CO2 in de atmosfeer. Hoe verhoudt zich dat tot de huidige opwarming van de Aarde? De wetmatigheid van de natuur stelt nou eenmaal, dat een toename van CO2 in de atmosfeer leidt tot een toename van temperatuur. Dit gaat uiteraard ook op voor tijden, vóórdat er mensen waren!

Ik ga nu heel ver terug in het verleden.

De atmosfeer in het Hadeïcum 4,7 tot 3,7 miljard jaar geleden

Uit het binnenste van de jonge aarde ontsnapten gassen door de immense hitte. Zij vormden de Oeratmosfeer die bestond uit grote hoeveelheden waterdamp, stikstof, ammonia, waterstof, methaan, zwavelwaterstof en koolmonoxide. Een vergelijkbaar gasmengsel dat vrijkomt bij vulkaanuitbarstingen. Uit de Oer-atmosferische wolken regende het duizenden jaren lang en brachten talloze kometen grote hoeveelheden water op de jonge Aarde.

Het water van de inslaande kometen vormde de eerste oceanen: origins-of-oceans.

De aanblik van de aarde in het Archaeïcum van 3,7 tot 2,5 miljard jaar geleden

Aan het eind van het Hadeïcum, zo’n 4 miljard jaar geleden, waren de meteorietregens afgenomen, waarna de aardkorst afkoelde. Ook de waterdamp koelde af en werd vloeibaar water. De eerste oceanen werden gevormd. Onderzeese vulkaanuitbarstingen kwamen vaak voor. De hete lava stolde in zee en werd gesteente. De gesteenten klonterden samen en vormden de eerste kleine continenten, die hier en daar boven water uitstaken.

De atmosfeer in het Archaeïcum

De aarde was omgeven door een dikke laag gas met veel kooldioxide, stikstof en water. De samenstelling van deze oeratmosfeer zou voor het meeste huidige leven giftig zijn. Er zat nog geen zuurstof in de atmosfeer. Het was in zeer kleine hoeveelheden aanwezig, doordat het slechts werd geproduceerd bij de afbraak van waterdamp door UV-straling in de hogere delen van de atmosfeer. Dit zuurstofgas verspreidde zich in zeer lage concentraties in de atmosfeer, maar zodra het in aanraking kwam met gesteente aan het aardoppervlak reageerde het direct daarmee. Deze kleine concentratie zuurstof in de atmosfeer zorgde er bovendien voor, dat organische verbindingen door allerlei oxidatiereacties meteen afgebroken werden. Leven op het land was niet mogelijk, want er was nog geen ozonlaag, die de schadelijke UV-straling tegenhield.

Aan het begin van het Archeïcum bedroeg de lichtkracht van de Zon slechts 75% van de huidige waarde. De Aarde zou te koud zijn geweest voor vloeibaar water, terwijl het sedimentair gesteente uit deze tijd erop wijst, dat dit er wel degelijk al was. Het afzetten van sediment is namelijk een proces waarbij (koolstof)deeltjes bezinken of neerslaan in water.

  • Vermoed wordt daarom dat er heel veel koolstofdioxide (CO2) in de atmosfeer aanwezig moet zijn geweest, waardoor de Aarde warmte kon vasthouden! Mooi toch?

Het leven in het Archeïcum was slechts beperkt tot eenvoudige eencelligen, die nog niet ‘aan fotosynthese deden’. Dit is overigens wat we ons dienen voor te stellen als we denken aan buitenaards leven op miljarden planeten in het universum…..

Een miljard jaar later, aan het begin van het Proterozoïcum, ‘brak er een zuurstof-revolutie uit’ en de eerste generaties meercelligen hadden mogelijk het aardse licht al miljoenen jaren eerder gezien. De opkomst van de meercellige eukaryoten hield echter de verdere verspreiding van de cyanobacteriën niet tegen. Deze konden wél foto-synthetiseren, en zij waren het die de zuurstof-revolutie op wereldschaal hadden ontketend! Aanvankelijk reageerde al het zuurstof met zwavel, koolstof en ijzer: zwaveldioxide bij het nog steeds voortdurende vulkanisme / koolstofdioxide CO2 / ijzeroxide in Banded Iron Formaties zoals in Isua, West-Groenland .

Afbeeldingsresultaat voor banded iron formations isua
Het oudste rotsgesteente op Aarde
is gevonden op
isua, greenland

Toen de ‘afzetgebieden’ van zuurstof zowat allemaal bezet waren, en door het verschijnen van meerdere organismen de fotosynthese toenam, begon de zuurstofconcentratie in de atmosfeer te stijgen. Het organisme dat afstierf, werd in lagen ondergraven waardoor niet-geoxideerd koolstof verdween. Mogelijk de aanzet tot het kunnen ontstaan van het eerste methaangas?

Tijdens het Proterozoïcum groeide de gezamenlijke continentale massa sterk aan door de samenvoeging van microcontinenten (kratons). Ook kwamen gedurende het Proterozoïcum de eerste gebergtevormingen voor, die zorgden voor verplaatsende atmosferische variaties.

Het is met zekerheid vastgesteld, dat de eerste ijstijd heeft plaatsgevonden kort na het begin van het Proterozoïcum, zo’n 2,5 miljard jaar geleden. Tijdens het Neoproterozoïcum (1 miljard – 500 miljoen jaar geleden) waren er minstens vier ijstijden.

IJstijden en klimaatveranderingen werden toen ook al voornamelijk aangezet door de Milanković Cycli.

Milanković Cycli

Milutin Milanković beschrijft in 1941 dat de variaties in de baan van de Aarde rond de Zon (excentriciteit), de variaties in de aardashoek (obliquiteit) en de tolbeweging van de aardas (precessie) van invloed zijn op de temperatuur op Aarde. Als gevolg van deze variaties varieert de temperatuur op aarde en zijn de laatste ijstijden gedurende 2,5 miljoen jaar tot heden te verklaren.

Excentriciteit, obliquiteit en precessie beschrijven de effecten van de aardse bewegingen op het wereldklimaat. Wanneer de drie cycli samenkomen, kan dit een aanwijzing zijn voor een ijstijd.

IJstijden en interglacialen worden primair in gang gezet door variaties in de baan van de aarde om de zon en de stand van de aardas ten opzichte van die baan. Als deze veranderingen ervoor zorgen dat de seizoenverschillen op het noordelijk halfrond klein zijn, treedt er een ijstijd op. Broeikasgassen zijn niet de oorzaak van de ijstijden, maar zij versterken de temperatuurveranderingen wel. Vulkanisme en meteorietinslagen zijn eerder oorzaken van plotselinge afkoeling, wat een naderend glaciaal zou kunnen gaan inleiden.

Het verloop van de temperatuur en CO2-concentratie in de laatste 420 duizend jaar laat zien dat beide met elkaar samenhangen. Een cyclus van een ijstijd en een interglaciaal (warme tijd tussen twee ijstijden) beslaat ongeveer honderdduizend jaar. Op die tijdschaal wordt klimaatverandering gestuurd door veranderingen in de baan van de aarde om de zon en de stand van de aardas ten opzichte van die baan. De ligging van de continenten en de mate waarin het land is ‘opgeveerd’ na beëindiging van de vorige ijstijd zijn mede bepalend of een volgende ijstijd mogelijk is.  

Excentriciteit.
De baan van de aarde rond de zon is een ellips. De excentriciteit is de mate waarin deze ellips afwijkt van een cirkel. De periodiciteit van de excentriciteit is 100.000 jaar.

Deze excentriciteit varieert in de tijd van bijna cirkel (excentriciteit van 0,005) tot licht elliptisch (excentriciteit 0,028). De huidige excentriciteit bedraagt 0,017. Deze variaties in excentriciteit ontstaan door de invloed van de zwaartekracht van de planeten Saturnus en Jupiter.

Obliquiteit.
De hoek die de aardas maakt met de loodlijn op het vlak waarin de aarde rond de zon draait varieert van 22,1° tot 24,5°, met een periodiciteit van 41.000 jaar.

Bij een grotere hoek nemen de verschillen tussen de seizoenen voor wat betreft de instraling van de zon toe. Zowel op het noordelijk als het zuidelijk halfrond worden de zomers dan warmer en de winters kouder. Momenteel neemt de obliquiteit af en is 23,44°

Precessie is de tolbeweging van de aardas en heeft een periodiciteit van ongeveer 26.000 jaar.

Precessie is het gevolg van de getijdenkrachten die zowel de zon als de maan op de aarde uitoefenen, versterkt door het feit dat de aarde niet perfect rond is.

Precessie is de beweging die de draai-as van een roterend voorwerp maakt onder invloed van een uitwendige kracht. Het eenvoudigste voorbeeld van precessie kan men zien aan een draaiende draaitol. Als de tol niet precies rechtop staat, zal de zwaartekracht proberen om de rotatieas ‘om te laten vallen’. Dat gebeurt echter niet: in plaats daarvan draait de rotatieas rond om de verticaal.

Deze afbeelding heeft een leeg alt-atribuut; de bestandsnaam is ap-figuur-21.png
Precessie is vergelijkbaar met de beweging van een tol.
R= rotatie
P= precessie
N= nutatie

Gedurende de geologische geschiedenis schommelt de hoek die de Aarde maakt t.o.v. de ecliptica tussen de 21,5 en 24,5 graad. De Aarde is platter aan de polen dan aan de evenaar dus is er geen perfecte bolvorm. De Zon zal daarom door de aantrekkingskracht proberen de aardas loodrecht op de ecliptica te krijgen. Doordat de Aarde om haar as draait, is het resultaat dat de aardas zelf een kegel rondom de pool van de ecliptica beschrijft: nutatie. Dit uit zich in een cirkel rondom de hemelpool, momenteel een cirkel van 23,5 graden. De rotatie-as wijst momenteel in de richting van Polaris, de Poolster. Doordat de aardas in een 14.000-jarige cyclus ronddraait, wordt Vega op een bepaald moment in de toekomst de Poolster.

Er zijn echter meerdere processen die klimaatverandering aan kunnen zetten zoals CO2 en het zeer krachtige methaan. Beide broeikasgassen zijn zeer effectief voor opwarming, zowel na een ijstijd als de huidige opwarming. Grote hoeveelheden methaan uit het permafrost rond de arctische gebieden komen op dit moment (2020) vrij. Wat we ook steeds terugzien na een glaciale periode is fotosynthese, zowel cyanobacteriën als door planten en bomen.

Einde van een ijstijd.

De overgang van ijstijd naar interglaciaal gaat veel sneller dan andersom. De volgende processen dragen bij aan het einde van een ijstijd:

  • Door een lager broeikasgehalte en het aangroeien van de ijskap dalen de temperaturen in principe steeds verder, maar valt er ook steeds minder neerslag waardoor de ijsgroei steeds minder wordt.
  • De zeespiegeldaling en de uitbreiding van het zeeijs leiden ertoe dat het wateroppervlak kleiner wordt, waardoor ook de CO2 opname afneemt.
  • Het landoppervlak daalt een paar honderd meter door het gewicht van de ijskap, waardoor de sneeuwgrens naar het noorden opschuift. Dit is geen doorslaggevende factor, maar draagt wel bij aan de beëindiging van een ijstijd.
  • Als uiteindelijk ook door veranderingen in de baan van de aarde om de zon de seizoensverschillen groter worden, leidt dat in de polaire zomer tot meer afsmelting en in de winter tot minder neerslag en dus tot minder aangroei van de ijskap.
  • Het lichtweerkaatsend vermogen van de ijskappen neemt sterk af zodra sneeuw en ijs aan de oppervlakte nat worden. Meer warmte vroeger in het jaar leidt dus direct tot een zeer snelle afname van de weerkaatsing van het licht en veroorzaakt een verder slinken van de ijskap.
  • Door de slinkende ijskap wordt het warmer en smelten op termijn grote partijen zeeijs. Zonne-energie wordt daardoor in de poolgebieden beter geabsorbeerd, waardoor de temperatuur nog verder stijgt.
  • De oceanen warmen op waardoor het opgeslagen CO2 weer vrijkomt uit de diepzee en de temperatuurstijging wordt versterkt. Bron: Klimaat voor Ruimte

Ik ga nu verder nadat de Aarde al is ontstaan.

Ten tijde van het Hadeïcum was de aardkorst vloeibaar en zeer heet. Vanuit de hete kern van de aarde ontstond er stroming van gesmolten gesteente naar de buitenste delen van de aarde. De aan het aardoppervlak afgekoelde gesteenten zakten naar beneden. Deze zogenoemde convectiestroming is vandaag de dag nog steeds aan de gang in de mantel van de aarde. Het zorgt ervoor dat het aardoppervlak in beweging blijft, waardoor ook de aardplaten bewegen.

Behalve de convectiestroming moet er ook al heel vroeg een magnetische veld zijn geweest, dat berust op de dynamowerking vanwege de vaste nikkel-ijzeren kern, met eromheen ’n buitenkern bestaande uit vloeibare ijzer en nikkel.

Mantelconvectie

Meteorietinslagen veranderden zowel het oppervlak als de temperatuur van de Aarde.

Afbeeldingsresultaat voor meteorietinslagen
Meteorietinslagen veranderden zowel het oppervlak als de temperatuur van de Aarde. Er kwam echter ’n zeer cruciale inslag aan:

Een kleine planeet kwam in botsing met de Aarde.

Ongeveer 150 miljoen jaar na het ontstaan van het Zonnestelsel, zo’n 4,5 miljard jaar geleden, botste ’n kleine planeet ter grootte van Mars op de jonge Aarde. Het aardoppervlak veranderde door de inslag in één grote lavasoep. Een deel van het puin van de kleine planeet Theia, belandde op de Aarde, maar een groot deel verzamelde zich in een stofwolk om onze planet en klonterde samen om de Maan te vormen.

De kleine planeet Theia botst op de jonge Aarde.
Het aardoppervlak veranderde door de inslag in één grote lavasoep.

The Late Heavy Bombardment

Deze duurde ongeveer 2 miljoen jaar. Sommige kraters van dit gigantische bombardement zijn zo groot als Aardse continenten.

EerstIk vind het vanzelfsprekend, dat de inslag van de ‘planeet Theia’ en het heftige bombardement, dat zo’n 2 miljoen jaar duurde (!!), de jonge planeet Aarde de nodige tikken hebben gegeven, dat de obliquiteit (de hoek die de aard-as maakt) vanaf die periode eigenlijk al is bepaald. Deze heeft, zoals al verteld, een periodiciteit van 41.000 jaar. Momenteel neemt die af en is 23,44°. Zou dat ’n tiende graad meer of minder zijn, dan is er al ’n andere instraling van de grillige Zon, vooral op de beide polen…..

Eerst even wat grillen van de Zon…..

…..omdat die al 5 miljard jaar lang de allesbepalende factor is van het aardse klimaat……….

De Zonnecyclus is een proces van zonneactiviteit in een kortdurende cyclische variëteit van slechts 11 jaar. Samenhangend met deze periode, die ook wel ‘ns 14 jaar kan duren, is het aantal zonnevlekken dat varieert…..

zon
Actuele Zon
Met een klik op de Zon zie je de zonnevlekken van dit moment!

Wat zijn Zonnevlekken?

Zonnevlek umbra and penumbra
Umbra is het donkerste deel van de schaduw, waar de lichtbron volledig wordt geblokkeerd.
Penumbra is het gebied waarin slechts een deel van de lichtbron zichtbaar is.

Zonnevlekken kunnen soms vele malen groter worden dan de Aarde zelf. Ze zijn donker van kleur aangezien dit “koudere” gebieden zijn op het zonneoppervlak. Een grote zonnevlek kan een temperatuur hebben van 3700°C, als we dit vergelijken met de temperatuur van de fotosfeer, het ‘Zonne-oppervlak’, die is 5500°C…..

Zonnevlekken ontstaan waar magnetische veldlijnen vanuit het binnenste van de Zon naar buiten komen. Elke vlek heeft z’n eigen magnetische polariteit. Rond het zonneminimum zullen er weinig tot geen zonnevlekken te vinden zijn. Zonneactiviteit zal tot 2040 blijven afnemen – Alles over …sterrenkunde. Later, in het hoofdstuk over de Magnetosfeer, kom ik terug op de zonneactiviteit

Klimaatveranderingen in de opeenvolgende tijdperken.

We zien hierin duidelijk dat er sprake is van een cyclische, dus golvende klimaatstructuur. Glacialen en interglacialen gaan in elkaar over, in een geleidelijk proces van soms wel honderden miljoenen jaren…..

Klimaatveranderingen werden in het verleden voor een groot deel bepaald door plaattektoniek en de samenstelling van de daaraan onderhevige veranderende atmosfeer. Natuurlijke factoren en grote natuurrampen hebben in dit verleden vrijwel zeker, klimaatveranderingen veroorzaakt of in gang gezet.

De snelheid waarmee klimaatveranderingen zich voltrekken varieert sterk. Deze veranderingen kunnen traag en geleidelijk verlopen maar ook snel en schoksgewijs. Bovendien verlopen klimaatveranderingen niet overal even snel en op dezelfde manier. Over de oorzaak van klimaatveranderingen in het verleden is niet altijd veel bekend. Hoe verder men teruggaat in het verleden, hoe moeilijker het onderzoek naar klimaatveranderingen wordt.

Het Hadeïcum is het begin van het Precambrium (4,5 – 3,8 miljard jaar geleden) wordt in de geologische tijdsschaal gebruikt om de periode aan te duiden tussen het ontstaan van de Aarde en het voorkomen van de eerste sedimentaire (vaste) gesteenten. Zoals eerder is gezegd had dit tijdperk een oeratmosfeer die bestond uit grote hoeveelheden waterdamp, stikstof, ammonia, waterstof, methaan, zwavelwaterstof en koolmonoxide

Het Archaeïcum (3,8 miljard tot 2,5 miljard jaar geleden), had inmiddels een klimaat dat zeer heet moet zijn geweest. De atmosfeer bestond waarschijnlijk uit een mengsel van gassen waaronder waterdamp, stikstof, waterstof, methaan, ammoniak, koolstofdioxide en koolstofmonoxide.

Continenten waren nog niet aanwezig en de dunne instabiele aardkorst bestond uit kratons (continentale aardkorst) die grotendeels onder water stonden. De oceaan was bezaaid met kleine eilandjes. Het klimaat was daardoor gelijkmatig verdeeld over de aardbol. De atmosfeer bevatte hoge concentraties broeikasgassen zoals koolstofdioxide, methaan en ammoniak. De activiteit van de Zon was nog gering, maar mede door de aanwezigheid van deze broeikasgassen was het zeer heet.

De eerste vormen van leven zijn waarschijnlijk al rond 3,6 miljard jaar geleden, halverwege het Archeïcum, ontstaan. Het betrof de eerste extremofiele soorten bacteriën.

Het Precambrium bevat alle tijd tussen het ontstaan van de Aarde 4,5 miljard jaar geleden en 542 miljoen jaar geleden.

Terwijl de Panthalassic Ocean altijd een ondiepe zee was met een diepte van niet meer dan twee kilometer, is de Panafrican Ocean een afgrond van mysterieuze wezens geweest. Op een diepte van vijf kilometer wemelde het van leven. Verschillende basale geschelpte weekdieren bewoonden alle rotsen, niet bedreigd door roofdieren, hun schelpen zijn een voldoende verdediging tegen de overlevenden van het begin van de eerste ijstijd. Roofkwallen zwommen vrij rond in de open zee.

De Precambriaanse tijd is ook bekend als de “Age of Early Life”. Het vroege leven trotseerde ijzige koude, die toen al afgewisseld werden met warme periodes. Er waren uitgebreide gletsjers in de buurt van de polen. Al met al was er in de precambrische tijd niet ’n stabiel klimaat.

Z540_zonef.jpg (61851 bytes)
540 miljoen jaar geleden

Het zout in oceanen.

Oceanen waren 3,5 miljard jaar geleden zouter. Het merendeel van de zout-ionen in oceanen bestaat uit natrium en chloor (die samen het ons bekende keukenzout vormen: Natriumchloride). Het chloor in de vroege oceanen moet grotendeels afkomstig zijn geweest van vulkanisme waarbij veel zoutzuur (Waterstofchloride) vrijkwam. Het natrium moet door uitloging van verweerde gesteenten in de oceanen terecht zijn gekomen. In de loop van de geschiedenis zijn er op tal van momenten en op tal van plaatsen grote hoeveelheden zout in oceanen neergeslagen, bijvoorbeeld door verdamping van water in ondiepe zeeën. Veel van die zoutafzettingen zijn later door andere gesteenten bedekt, maar ooit moeten ze deel van het in de vroegere oceanen voorkomende zout hebben uitgemaakt. Zouden al die ‘begraven’ zoutvoorkomens weer in oceanen oplossen, dan zou het zoutgehalte in oceaanwater met circa 30 procent toenemen. Daarnaast bevat al het grondwater bij elkaar nog eens zoveel zout dat, als dat ook in zee terecht zou komen, het zoutgehalte zelfs ongeveer zou verdubbelen.

Tussen 3,2 en 2 miljard jaar geleden nam het zoutgehalte in de toenmalige oceanen geleidelijk af, op het eind zó vlug, dat binnen zo’n 100 miljoen jaar de helft van alle bekende zoutlagen werden gevormd. Pas in de laatste half miljard jaar, bereikte het zoutgehalte in zee waarden die vergelijkbaar zijn met nu

Eerste IJstijd in het Precambrium.

  • De Huronische ijstijd is de oudste bekende ijstijd die duurde van 2,4 tot 2,1 miljard jaar geleden, aan het begin van het Paleoproterozoïcum.
  • Deze ijstijd was het gevolg van de eerste ‘zuurstofrevolutie’ veroorzaakt door krioelende legers van cyanobacteriën. De archeïsche atmosfeer werd fotosynthetiserend omgevormd tot een stikstof-zuurstofatmosfeer. De globale ‘vergiftiging’ van de atmosfeer met zuurstof leidde tot een ongekende massaextinctie van het anaerobe leven.
  • Aanvankelijk werd alle door cyanobacteriën geproduceerde zuurstof aan al het ijzer gebonden dat tijdens deze periode aan het aardoppervlak aanwezig was. Nadat alle ijzer aan het aardoppervlak was geoxideerd, steeg de zuurstofconcentratie in de atmosfeer
  • Vrijwel alle methaan, dat een sterk broeikasgas is, verdween uit de atmosfeer, waardoor de atmosfeer sterk afkoelde en geleidelijk deze ijstijd begon

Op het einde van het Precambrium traden nóg ‘ns twee ijstijdvakken op, resp. ongeveer 710 en 635 miljoen jaar geleden. Zowel de oudste (Sturtian) als de jongste (Marinoan) van deze twee ijstijdvakken worden ervan ‘verdacht’ zo koud te zijn geweest dat zelfs de oceanen bij de evenaar bevroren waren. Daarom wordt wel van ‘sneeuwbal aarde’ gesproken. Aan die volledige ijsbedekking wordt echter ook door veel deskundigen getwijfeld: sneeuwbal-aarde-verrassend-vriendelijk-voor-leven…

Cambrium 540 tot 500 miljoen jaar geleden

Na de eerste ijstijden was door het smeltende ijs was het zeeniveau tot grote hoogten gestegen: aan het einde van het Cambrium lag het enkele honderden meters hoger dan tegenwoordig. Zodra het ijs op de oceanen was weggesmolten nam de fotosynthese-activiteit van de cyanobacteriën en de eerste plantaardige cellen weer sterk toe. Deze levensvormen kregen weer voldoende zonlicht en er hadden zich bovendien veel voedingsstoffen in het water  opgehoopt.

Het leven zou een explosieve impuls hebben gekregen, dus was er sprake van een “Cambrische explosie”. Maar het leven onderging eigenlijk helemáál geen ‘explosieve groei’ in het Cambrium:

“De ‘Cambrische explosie’ blijkt eigenlijk een gestage evolutie te zijn geweest, die ongeveer 100 miljoen jaar duurde” Bron:Kennislink en Nature ecology

In de daaropvolgende 50 miljoen jaar die het Ordovicium omspande, verplaatsten Baltica en Siberië zich naar het noorden. Baltica ontstond bij het uiteenvallen van het supercontinent Rodinia. Tegen het eind van het Ordovicium, 460 miljoen jaar geleden, begon de ene oerzee zich te sluiten, terwijl de andere zich begon te openen. Delen van Gondwana splitsten zich af van dit supercontinent. De resterende delen verplaatsten zich naar het zuiden, waardoor het huidige Noord-Afrika boven de Zuidpool kwam te liggen.

Door tektonische krachten waren er perioden met grote vulkanische activiteit, die land toevoegden aan de oostkust van Australië, delen van Antarctica en Zuid-Amerika. Veel van wat we weten over de veranderingen in het klimaat en de positie van de continenten is afgeleid aan de hand van fossielen van kleine diertjes die leefden in de zeeën.

Veel wetenschappers denken dat de hoeveelheid koolstofdioxide in het Ordovicium zeer hoog was. Meer dan twintig keer zo hoog dan nu het geval is. Maar het is moeilijk om de nauwkeurige hoeveelheid koolstofdioxide uit oude gesteenten af te leiden. In de loop van het Ordovicium werd de temperatuur op aarde lager, en in het late Ordovicium was er zelfs sprake van een “korte” ijstijd.….dit is moeilijk voor te stellen in een wereld met veel broeikasgassen.…..

Iedereen is bekend met de massa-extinctie waardoor de dinosaurussen stierven, in het Krijt 60 miljoen jaar geleden. Maar ongeveer vierhonderd miljoen jaar daarvóór vond er een nog grotere massa-extinctie plaats: de Laat-Ordovicische massa-extinctie. Het klimaat zou vrij plotseling omgeslagen zijn naar ’n periode van nog geen 3 miljoen jaar, waardoor bijna alle zeedieren uitstierven. De oorzaak van de wereldwijde extinctie wordt gekoppeld aan de ijstijd die toen plaatsvond: Het Hirnantien. Een groot deel van de zeedieren heeft zich in de volgende miljoenen jaren kunnen herstellen of heeft zich verder ontwikkeld tot nieuwe soorten.

In het patroon waarmee de Aarde op veranderingen reageert, is dus in al die miljoenen jaren nog niets veranderd. Daaruit blijkt wel hoe stabiel de Aarde en haar atmosfeer zijn. Men zou denken dat deze conclusie de wetenschappers optimistisch maakt: toen heeft de Aarde het ondanks de broeikasgassen gered, dus dan moet dat nu toch ook lukken? Toch zijn de wetenschappers niet overtuigd. De Aarde weet natuurlijke broeikasgassen prima te verwerken, maar hoe zit dat met de gassen die door toedoen van de mens in de atmosfeer belanden, zo vragen ze zich af. (Bron:Scientias)

Na de ijstijd aan het eind van het Ordovicium werd het in het Siluur opnieuw warmer. Doordat het zuurstofgehalte in de atmosfeer verder steeg, kon een beschermende ozonlaag ontstaan.

Nadat in de nieuw gevormde oceanen primitieve vormen van leven mogelijk werden, was de zuurstofproductie op gang gekomen (….als een bijproduct van de fotosynthese). Door de opbouw van zuurstof kon er ook ozon gevormd worden.

Nadat er voldoende ozon gevormd was werd het aardoppervlak beschermd tegen ultraviolette straling. Deze bescherming zorgde ervoor dat ook buiten de oceanen leven tot ontwikkeling kon komen.

De meeste ozon in de atmosfeer bevindt zich tussen 15 en 40 km hoog. Ozon is een uit 3 zuurstofatomen bestaand gas dat de meeste schadelijke ultraviolette stralen van de zon absorbeert en ook warmteverlies van de aarde voorkomt. Ozon op leefniveau is schadelijk omdat het smog vormt. Zomersmog ontstaat door chemische reacties in de lucht onder de invloed van zonneschijn waarbij ozon en andere stoffen (zoals deeltjesvormige luchtverontreiniging herkenbaar aan de heiigheid tijdens zomersmogdagen) worden gevormd.

In de stratosfeer, tussen 10 en 40 km boven het aardoppervlak, ontmoet het licht van de zon de eerste moleculen van de aardse atmosfeer. Een molecuul overleeft een botsing met energierijk licht meestal niet. Licht heeft vaak zoveel energie dat elke atoombinding in een molecuul stuk gaat. Dat kost steeds een molecuul, maar zo komt dit energierijke licht niet op aarde.
Als een zuurstofmolecuul door dit soort licht getroffen wordt, splitst het zich in twee losse atomen, die op hun beurt met andere zuurstofmoleculen kunnen reageren tot ozon. De totale hoeveelheid ozon tussen ons en de ruimte komt overeen met een laag van maar ongeveer 3 mm dik die rond de aarde draait, al is deze ozon in werkelijkheid gelijkmatig verspreid in de atmosfeer.

Tijdens het erop volgende tijdperk, het Devoon, werden extreem droge periodes afgewisseld met periodes van zware regenval. De Aarde werd steeds warmer, waardoor het meeste landijs smolt en het zeeniveau steeg. Laurentia,  Baltica en Avalonia vormden op de evenaar Euramerica: het Old Red Sandstonecontinent. Dit continent dankt zijn naam aan de rode kleur van de bodem. Daar vormde zich het Caledonische gebergte: caledonische_orogenese door het naar elkaar toe bewegen van de platen (de gebergtevorming was al in het Siluur begonnen).

Tijdens het Devoon kwamen voor het eerst op ruime schaal landplanten en landdieren voor, zoals amfibieën en oervarens. In zee bleven de algen van grote betekenis en er ontstond een grote verscheidenheid aan vissen, vooral kaakloze vissen. Daarna traden de vissen met kaken op de voorgrond, zoals kraakbeenvissen (haaien) en longvissen. Ook  ongewervelden, zoals bijvoorbeeld ammonieten en koralen, kwamen tot bloei.

De vorming van Pangea nam ruim 50 miljoen jaar in beslag. Het zeer trage proces van het aaneengroeien van continentale platen.

306.jpg (127699 bytes)
255.jpg (119462 bytes)

Er waren weelderige moerasbossen rond de evenaar, dus de grondstof voor steenkool was in grote hoeveelheden aanwezig. Ook de warmere omstandigheden voor de vorming van steenkool waren in deze periode het meest gunstig. Ongeveer de helft van alle bekende steenkoolvoorraden op aarde is afkomstig uit het Carboon.

Halverwege dit tijdperk begon er op Gondwana een ijstijd. Met het periodieke afsmelten en weer aangroeien van de zuidelijke landijskappen steeg en daalde de zeespiegel vele malen sterk, waarbij de Tethys Zee ontstond. De Middellandse Zee is hier een overblijfsel van.

De twee gebeurtenissen hielden verband met elkaar. Door de enorme hoeveelheid planten was er veel fotosynthese, waarbij CO2 aan de atmosfeer werd onttrokken en zuurstof aan de atmosfeer werd toegevoegd. Omdat kooldioxide een belangrijk broeikasgas is, moet de gemiddelde temperatuur zijn gedaald waardoor de ijskap op de Zuidpool kon groeien. Tegelijkertijd moet het klimaat rond de evenaar warm zijn gebleven. Het Carboon was dus een tijdperk waarin grote klimaatverschillen bestonden, vergelijkbaar met de huidige situatie.

Jura 210 tot 140 miljoen jaar geleden

195.jpg (117442 bytes)
Dinosauriërs vormden de overheersende groep reptielen. Ze vertoonden veel verschillende vormen en levenswijzen. Dinosaurussoorten- Lees er alles over op Dinosaurus.nl

Tijdens het late Jura begon het wereldwijde klimaat te veranderen door het uiteenvallen van Pangea. De binnenlanden werden minder droog terwijl seizoensgebonden sneeuw en ijs de poolgebieden berijpten. Het algemeen heersende klimaat was nog steeds warm, zelfs in de buurt van de beide polen. Ongeveer 10% van de atmosfeer bestond toen uit koolstofdioxide (tegenwoordig is dat 4% maar….dat is behoorlijk aan het stijgen!). Kooldioxide houdt zonnewarmte vast, waardoor er toen ook al sprake was van broeikaseffect.

H160_zonef.jpg (73384 bytes)

Krijt 140 tot 65 miljoen jaar geleden

Steile krijtrotsen met wit strand en blauwe zee.
De krijtrotsen van Etretat, aan Normandische kust.

De oorsprong van deze krijtrotsen gaat terug tot 100 miljoen jaar geleden. Ze werden gevormd door een opeenstapeling van schelpen uit het Krijt. Normandië was toen bedekt met een ondiepe zee en er heerste een tropisch klimaat. Door daling van de zeespiegel en een stijging van de zeebodem kwamen deze, door schelpen opgebouwde rotsen later boven water te liggen.

066.jpg (121854 bytes)
De gemarkeerde punt is de Chicxulub-impact-visualization.

“Wel, misschien toch niet. Want uit nieuw onderzoek blijkt dat de dinosauriërs aan de vooravond van de grote massa-extinctie aan het einde van het Krijt nog in volle bloei verkeerden. Met behulp van grootschalige simulaties die in de paleontologie nog niet eerder zijn gebruikt, wijzen de resultaten van het onderzoek erop, dat de asteroïde de belangrijkste oorzaak van het uitsterven van de dinosauriërs was. Maar de studie laat ook zien wat er had kunnen gebeuren als deze plotselinge ramp niet zou hebben plaatsgevonden.

“Het meest ontroerende aspect van dit artikel is dat er meer dan genoeg habitats voor de dinosauriërs beschikbaar bleven, maar dat de dinosauriërs er simpelweg niet meer waren omdat ze door de asteroïde waren weggevaagd,” zegt hij. “Je wordt overvallen door een triest gevoel over al die dinosauriërsoorten die zich nog hadden kunnen ontwikkelen.”

Zouden dinosauriërs ook zonder meteorietinslag uitgeroeid zijn …

De Aarde tijdens het Paleoceen 66 – 56 miljoen jaar geleden.

Het Paleoceen is de periode waarin de Aarde zich hersteld van de grote inslag die in een klap een einde maakte aan de wereld van de dinosauriërs. Maar ook in zee verdwenen allerlei groepen, zoals de ammonieten en verschillende zeereptielen. Na een kortstondige afkoeling herstelde ook het klimaat zich verrassend snel. De eerste paar miljoen jaar na de aanslag was de Aarde nog steeds de broeikaswereld als die van het Krijt.

De continenten dreven langzaam verder uiteen, de Atlantische Oceaan opende zich nog meer. Afrika en India dreven noordwaarts. De nadering van Afrika vertaalde zich later in de eerste gebergtevorming van de Alpen. India koerste met een razende vaart op Azië af. Bij de botsing die er op volgde, is de Himalaya ontstaan.

Gedurende het Paleoceen herstelde ook het leven zich van de Krijt-Paleogeen-massa-extinctie. Op het land waren de overlevenden van de catastrofe kleinere dieren die zich in holen of in het water konden verschuilen, de zoogdieren, amfibieën, kleinere reptielen en vogels. Na het uitsterven van de dinosauriërs konden al deze groepen zich gaan verspreiden en verbreden, vooral de zoogdieren ontwikkelden zich snel tot de dominante groep. Omdat de continenten uit elkaar lagen, zou de evolutionaire verscheidenheid van zoogdieren op elk continent op verschillende wijze plaatsvinden.

Purgatorius was een prehistorisch zoogdier dat ongeveer 65 miljoen jaar geleden leefde tijdens de late Krijtperiode. Fossiele resten werden voor het eerst ontdekt in de jaren 1960 in Purgatory Hill, Tullock-formatie in Montana Noord-Amerika, .

Als je dit dier alleen zou beoordelen op de verschillende Purgatorius-foto’s die je kunt vinden, zou je er waarschijnlijk niet teveel over nadenken. Je zou denken dat het gewoon een soort knaagdier was dat heel lang geleden leefde. Als je dit dier echter op deze manier hebt afgewezen, mis je een van de belangrijkste feiten over Purgatorius. Het feit dat dier kleine diertje het verre familielid van primaten is – inclusief dus van ons.

Sommige paleontologen denken dat dit dier – dat ongeveer 6 centimeter lang was en slechts een paar gram woog – zou evolueren tot resusaap, chimpansees en mensachtigen. Ze nemen dit aan, omdat het de tanden van primaten had en leefde in de bomen van wat nu Noord-Amerika is om zichzelf te beschermen tegen enkele dinosaurussen die in staat waren om het te doden – namelijk T-Rex’s en roofvogels.

Purgatorius heeft door het uitsterven van de dinosauriërs kunnen overleven vanwege zijn unieke vermogen om in bomen te leven, door zaden en noten te eten. Vervolgens zou het de niche vullen die ooit door de grote dinosaurussen werd bezet.

Het klimaat in het Paleoceen

E060_zonef.jpg (79100 bytes)
Het klimaat tijdens het Paleoceen, 61 miljoen jaar geleden, was veel warmer dan vandaag. Palmbomen groeiden in Groenland en Patagonië (het uiterste zuiden van Zuid-Amerika). De mangrovemoerassen van Zuid-Australië bevonden zich op 65 graden zuiderbreedte, in het zuidpoolgebied.

Aan het einde van het Paleoceen/begin Eoceen vindt opnieuw een dramatische gebeurtenis plaats: in zeer korte tijd raken oceanen vergiftigd, sterft een belangrijk deel van het nieuwe zeeleven uit en maakt de temperatuur een flinke sprong omhoog. Twee wereldwijde crises in slechts negen miljoen jaar!

Het Paleocene-Eocene Thermal Maximum

Het Paleocene-Eocene Thermal Maximum (afgekort PETM) is een grote, snelle en kortstondige wereldwijde klimaatverandering die 55,8 miljoen jaar geleden plaatsvond. De gemiddelde temperatuur was tijdens de laatste miljoenen jaren van het Paleoceen gestegen en lag veel hoger dan nu het geval is. Nadat de temperatuur op Aarde over een bepaalde drempelwaarde heen kwam, kwamen bepaalde gasverbindingen op de oceaanbodem vrij, met name methaanverbindingen, zodat grote hoeveelheden van het broeikasgas methaan in de atmosfeer terechtkwamen. Methaanhydraten zijn verbindingen van water rond het vriespunt (ijs) en methaan, dat in de moleculaire holtes van het water zit opgesloten.

  • Grote hoeveelheden methaan zouden in korte tijd omgezet zijn naar CO2 door een reactie van methaan met UV straling van de Zon.
  • Dit staat in schril contrast met wat we tegenwoordig zien: Permafrost gebieden aan de Noord- en Zuidpool worden een bron van het broeikasgas methaan als de oppervlakte ontdooit door temperatuurstijging.

Door het PETM kwamen er veranderingen in de atmosferische circulatie. Deze circulatie zorgde samen met de oceanische circulatie ervoor, dat warmte door wisselwerking en convectie wordt verspreid over het hele aardoppervlak. Tijdens de PETM steeg daarom de gemiddelde temperatuur in 150.000 jaar nog eens met ongeveer 6 tot 10 graden. De Aarde was in het Paleoceen dus een ‘broeikaswereld’, waarin beide polen ijsvrij waren. De sterke temperatuurstijging van 10 °C , waarbij watertemperaturen aan de Noordpool werden bereikt van meer dan 23 °C, waren onmogelijk alleen door broeikasgassen veroorzaakt. Ook andere factoren zouden een cruciale rol hebben gespeeld in deze plotselinge opwarming. Hierbij wordt gedacht aan ‘feedback mechanismen’ zoals polaire stratosferische wolken, of orkaan-geïnduceerde mengingen van oceaanwater.

Aan het begin van het PETM vonden gedurende 5000 jaar overal ter wereld belangrijke veranderingen plaats in de ligging van de zeestromen. Het diepe water van de Atlantische Oceaan stroomde in die tijd van noord naar zuid in plaats van zuid naar noord, zoals gewoonlijk. Deze omkering van belangrijke zeestromen hield 40.000 jaar lang stand, om daarna weer naar de normale situatie terug te keren. Gevolg van de tijdelijke omkering was, dat warm water naar de diepere delen van de oceanen gebracht werd, wat voor meer opwarming van het klimaat zorgde. Overigens zette in deze zeer warme periode het zeewater uit, wat een hoger zeeniveau tot gevolg had.

Tijdens het PETM werd kwam in korte tijd (1000 jaar) tussen de 1500 en 2000 miljard ton koolstof in de oceanen en atmosfeer vrij. Dat is een snelheid die overeenkomt met de huidige snelheid waarmee de mens door verbranding van fossiele brandstoffen koolstofdioxide de atmosfeer in pompt. Het PETM duurde overigens zo’n 150.000 jaar, met een opwarming tussen 5 en 8°C, en viel tijdens een ongeveer 6 miljoen jaar lange periode van opwarming. Deze warme periode zou later in het Eoceen Optimum (ECO) haar hoogtepunt bereiken. Tegenwoordig denken wetenschappers dat de warme condities tijdens het Vroeg- Paleogeen vooral veroorzaakt zijn door de hoge concentraties broeikasgassen, en de daarmee geassocieerde terugkoppelingen. Tijdens het PETM is de toegenomen hoeveelheid CO2 in de atmosfeer vergelijkbaar met een toename indien álle fossiele brandstoffen opgebruikt zouden worden. Daarom wordt deze periode wel gezien als de beste analoog voor toekomstige klimaatverandering.

Herstel van de opwarming door een terugkoppeling: fotosynthese

Uit bepaalde waarden van boorkernen blijkt dat het klimaat een periode van 150.000 tot 30.000 jaar nodig had zich te herstellen. Dit is relatief snel ten opzichte van de (huidige) aanwezigheid van de hoeveelheid koolstofdioxide in de atmosfeer dat gedurende een periode van 100.000 tot 200.000 jaar zou moeten verdwijnen. Er moet een mechanisme zijn waardoor de situatie zich zo snel kon herstellen.

De meest aannemelijke manier waarop de extra kooldioxide weer uit de atmosfeer verdween is een toename van de fotosynthese. In het warmere klimaat en door de hoge concentratie CO2 groeiden meer planten en algen die de koolstof in de vorm van organisch materiaal terug brachten naar de zeebodem. Het warme en natte klimaat zorgde ook voor een grotere erosiesnelheid waardoor meer voedingsstoffen de zee in spoelden.

Het Eoceen, 56 tot 33,9 miljoen jaar geleden, was een warme periode.

D050_zonef.jpg (80428 bytes)
Het Eoceen, 56 tot 33,9 miljoen jaar geleden, was een warme periode.

Zo’n 50 – 55 miljoen jaar geleden begon India in botsing te komen met Azië en vormde het Tibetaanse plateau en de Himalaya. Australië, dat aan Antarctica vast zat, begon zich snel noordwaarts te bewegen. Tijdens de warmste periode van het Eoceen, in het Eocene Climatic Optimum omstreeks 54 miljoen jaar geleden, groeiden er zelfs palmen rond de Noordelijke IJszee en 50 miljoen jaar geleden was deze zee bedekt onder een dikke laag van de drijvende zoetwatervaren. Dit alles wijst op een neerslagpatroon in de seizoenen op noordelijke hoge breedtegraden. Van de evenaar tot aan de poolcirkels was de Aarde bedekt met tropisch regenwoud. Er waren loofbossen op de Zuidpool, het was er nat en warm.

De ontdekking dat Antarctica nat en warm was is des te opvallender omdat polaire gebieden voor de helft van het jaar door de stand van de zon donker waren. Om de hoge temperaturen tijdens het Eoceen op polaire breedtegraden te verklaren, werd een verklaring gezocht in de ligging van de continenten op het zuidelijk halfrond. Australië zat tijdens het grootste deel van het Eoceen nog min of meer vast aan Antarctica en de doorgang tussen Antarctica en Zuid-Amerika was gesloten; hierdoor was er geen – huidig aanwezige – isolerende Antarctische circumpolaire. Warme stromingen afkomstig van lage breedtegraden konden daarom destijds de Antarctische kustlijn bereiken en opwarmen. Maar zelfs in afwezigheid van een isolerende circumpolaire stroming zouden de warme oceaanstromingen op lage breedtegraden de Antarctische kustlijn niet hebben kunnen bereiken. In plaats daarvan circuleerde het oppervlaktewater in de vorm van grote kloksgewijs circulerende stromingen.

Antarctische circumpolaire

De westenwinden worden veroorzaakt door lucht die stroomt van de subtropische hoge druk naar de lage drukcellen in de Polar Frontal Zone (blauwe band). De wind wordt westwaarts omgeleid door de Coriolis-kracht. Koude valwinden met hoge snelheden (katabatische winden) die naar het noorden afdalen vanuit de hogedrukcellen boven de Antarctische ijskap, worden naar het oosten geleid en drijven de polaire stroom nabij de kustlijn van Antarctica (grote blauwe pijlen afb. rechts). Hier in de ‘Antarctische pool frontale zone’ dalen de oppervlaktewatertemperaturen heel snel.

Na de koele slotfase van het late Paleoceen (het Oligoceen) stijgt de gemiddelde jaartemperatuur in het Vroeg-Mioceen. Het Midden-Mioceen kent weer subtropische waarden. Ook op wereldschaal is het Midden-Mioceen de warmste tijd van het Neogeen. Het Neogeen is een geologisch tijdperk wat duurde van 23 miljoen tot 2,6 miljoen jaar geleden. Primaten en mensachtigen kwamen in het late Neogeen tot ontwikkeling. Verder ontwikkelden zich de grassen en de kruiden. De Alpiene Orogenese, die begon in het Krijt, had een voortzetting tijdens het Mioceen.

Een ander tijdvak in het Neogeen is het Plioceen, van 5,3 miljoen – 2,5 miljoen jaar geleden.

Tijdens het Plioceen koelde het klimaat geleidelijk af tot de ijskappen op het noordelijk halfrond begonnen te groeien. Het gevolg hiervan was een zeespiegeldaling van wel 50 meter! Op verschillende continenten bestonden al grote groepen zoogdieren. De eerste mensachtigen verschenen tijdens dit tijdvak.

Een belangrijke ontwikkeling tijdens het Plioceen was het ontstaan van de Landengte van Panama als gevolg van de convergente beweging van 2 platen. Hierdoor raakten Noord- en Zuid-Amerika met elkaar verbonden en sloot de verbinding tussen de 2 oceanen zich. Dit had een aantal grote gevolgen.

  • Ten eerste veranderde de zeestroming in de Atlantische Oceaan. In plaats van met het koude water van de Grote Oceaan te mengen zou het warmere water van de Atlantische Oceaan naar het noorden gaan stromen, waardoor de Warme-Golfstroom ontstond. Vooral West- en Noord-Europa kregen daardoor een warmer en natter klimaat. Aan de andere kant kwam de stroom van koud water uit de poolstreken naar het zuiden op gang, zodat het klimaat in de tropische gebieden rond de Atlantische Oceaan juist afkoelde.
  • Een ander gevolg was een grootschalige uitwisseling van diersoorten tussen Noord- en Zuid-Amerika, die de Great-American-Interchange genoemd wordt.

Het Pleistoceen is het tijdvak van 2,5 miljoen tot 11,7 duizend jaar geleden. Het is een onderverdeling van het Kwartair.

Het Pleistoceen was een periode waarin ijstijden (glacialen) optraden, afgewisseld met warmere perioden (interglacialen). Dit tijdvak valt uiteen in drie delen, of series. Elke serie kent meerdere kortere tijdseenheden ofwel etages. Ik verwijs liever voor ’n volledige indeling om het volgende te lezen: Het Pleistoceen – Natuurinformatie

Ik wil me beperken tot het Laat-Pleistoceen.

Het Laat-Pleistoceen omvat 2 tijdseenheden en vormt daarmee de laatste interglaciaal/glaciaal-cyclus van de recente geschiedenis.

  • Het Eemien – 130.000 tot 115.000 jaar geleden en
  • Het Weichselien – 115.000 jaar geleden tot 10.000 jaar voor heden

Het Eemien is het voorlaatste Kwartaire interglaciaal. Op dit moment zitten we in een interglaciaal ná de laatste ijstijd van het Weichselien. De naam Eemien is afkomstig van het riviertje de Eem dat stroomt bij Amersfoort door de Eemvallei naar het IJsselmeer. Door het afsmelten van de grote landijskappen in Noord-Europa en Noord-Amerika stijgt de zeespiegelweer aanzienlijk: 1 tot 2 meter hoger lag dan tegenwoordig. Grote delen van het Nederlandse vasteland worden daarbij, voor het eerst na bijna 1,8 miljoen jaar, weer door de zee overspoeld.

Het Weichselien is de laatste ijstijd en dankt zijn naam aan de rivier de Weichsel in Polen. Glacialen kunnen in stadialen, korte nóg koudere periodes, en interstadialen, korte iets warmere periodes ingedeeld worden. Stadialen zijn perioden waarin het landijs zich uitbreidt. Tijdens het koudste deel van het Weichselien kwam het Scandinavisch landijs tot aan Hamburg, maar bereikte ons land niet. Wel bedekte het Engelse landijs het noordelijk deel van de Nederlandse Noordzee. De ontwikkeling van het klimaat tijdens het Weichselien heeft een fluctuerend verloop. De fase met maximale koude wordt pas tegen het einde van het Weichselien, rond 18.000 jaar geleden, bereikt.

Gedurende het Kwartair is er sprake van een groot aantal ijstijden of glacialen, koude periodes waarin met name op het noordelijk halfrond vaak grote landijskappen ontstonden. Deze cyclische klimaatveranderingen werden allen veroorzaakt door de Milanković-cycli. Met name de Excentriciteit en de Obliquiteit (zie eerder in deze blog).

De glacialen werden afgewisseld met vele relatief warme interglacialen waarin het landijs zich weer terugtrok. In totaal zijn er zo’n 4 grote ijstijden geweest gedurende het Kwartair, maar waarschijnlijk hebben er in totaal ongeveer 20 (kleine en grote) ijstijden plaatsgevonden in deze periode. Op dit moment zitten we in een interglaciaal en komt er over zo’n 100.000 jaar weer een ijstijd. Het is echter ook mogelijk dat we in een interstadiaal zitten, ’n korte iets warmere periode en dat het al veel eerder weer koud wordt. Het Holoceen, dat alleen de laatste 11.700 jaar beslaat, vormt in feite het laatste en nog niet beëindigde interglaciaal waarin we ons nu bevinden.

Geologievannederland.reconstructies-Holoceen

De wereld van het Holoceen

Het Holoceen omvat de afgelopen ruim elfduizend jaar en is een interglaciaal tijdvak waarin de mens de aarde overneemt. Bijna alle uithoeken van de wereld raken bewoond en de natuurlijke ecosystemen worden steeds verder teruggedrongen. Een ecosysteem is het geheel van al het levende en niet-levende in een bepaald gebied: planten, dieren, bodem en klimaat. Al deze onderdelen hebben invloed op elkaar m.b.t. uitwisseling van voedingsstoffen en energie. Met de opkomst van de mens is overal ter wereld de biodiversiteit van dier- en plantensoorten aan het verdwijnen. Nergens in West-Europa kom je nog echt oerbos of roedels wolven tegenkomen, terwijl ze hier van nature wel thuishoren.

Zo’n zesduizend jaar geleden waren beer, eland, oeros en wolf nog onderdeel van de inheemse fauna. In de elfde eeuw werd de bruine beer in ons land uitgeroeid. De laatste wilde wolf werd in 1897 waargenomen in de buurt van Heeze, Noord-Brabant. Maar in juni 2019 was er een verheugende ecologische comeback op de Veluwe waarneembaar: Wolvenpaar-op-de-veluwe-heeft-drie-welpen. Het heeft natuurlijk wél een keerzijde voor de menselijk opgebouwde ecosystemen van toerisme en veehouderijen.

Wereldwijd is het Holoceen de tijd waarin de zeespiegel vrij snel steeg door het smelten van de poolkappen, om vervolgens te stabiliseren tot het huidige niveau. Tegen die tijd kwamen ook de grenzen van woestijnen en gematigde bossen, op hun huidige plaats te liggen. Wat het Holoceen als periode tussen 2 ijstijden in zo bijzonder maakt is dat het al vele duizenden jaren een redelijk stabiel klimaat kent. Eerdere interglacialen kenden forse, maar ook minder heftige klimaatschommelingen.

Binnen het Holoceen zijn er ook in Nederland, nog wel merkbare kleinere variaties geweest. Zo is er vroeg in het Midden-Holoceen (ca. 9200-5700 jaar geleden) een natte periode geweest die vrijwel zeker heeft bijgedragen aan een grote uitbreiding van het hoogveenareaal. Ook zijn er relatief kleine verschillen geweest in jaartemperaturen. Een bekend voorbeeld is de ‘kleine ijstijd’, tussen de vijftiende en negentiende eeuw. De gemiddelde jaartemperatuur lag toen ongeveer een halve graad onder het gemiddelde in het Holoceen. De beduidend strengere winters in die periode vinden we nog terug op schilderijen waarin heel Nederland op het ijs schijnt te leven.

In het Vroeg-Holoceen, zo’n 10.000 jaar eerder, was Engeland verbonden met Nederland via een brede landbrug. Dit was Doggersland, een uitgestrekt gebied op de bodem van de droogliggende zuidelijke Noordzee. Het bestond uit heuvelachtig laagland met hier en daar een rivier door een glooiend parklandschap. De zeer lage zeespiegel werd veroorzaakt door smeltende ijskappen in het Noordpoolgebied na de laatste ijstijd, het Weichselien. In het vroeg Holoceen was er nog een laatste staartje merkbaar van een mondiale opwarming!

Doggerland of Doggersland was een uitgestrekt gebied tussen Engeland en continentaal Europa. In periodes met een lage zeespiegelstand was dit gebied onderdeel van de droogliggende bodem van de zuidelijke Noordzee. Dit was het geval tijdens elke ijstijd. De laatste keer vond dat plaats tijdens het Weichselien, de koude periode die zo’n 11.000 jaar geleden eindigde.

Doggerland had een rijk landschap van heuvels, rivieren en meren en een kustlijn met lagunes, moerassen en stranden. Het had bossen van eiken, iepen, berken, wilgen, els, hazelaar en dennen. Het was de thuisbasis van paarden, oerossen, herten, elanden en wilde varkens. Watervogels, otters en bevers wemelden in moerasgebieden en in ondiepe wateren, meren en rivieren wemelden ’t van vissen. Het was waarschijnlijk het rijkste jacht- en visgebied van Europa in die tijd en had een belangrijke invloed op het verloop van de prehistorie in Noordwest-Europa omdat maritieme en rivier-gebaseerde samenlevingen zich aan deze omgeving aanpasten.

Oceanische stromingen en de aanzet tot het huidige klimaat.

Zo’n 15.000 jaar geleden begon het klimaat op te warmen en de ijskappen begonnen te smelten. Twee duizend jaar later werd de opwarming plotseling onderbroken. Het vrijkomen van enorme hoeveelheden aan ijs gebonden zoet water, had invloed op de oceaanstromingen dus ook op de Golfstroom. Dit had weer gevolgen voor de grootschalige luchtcirculatie wat leidde tot een plotselinge afkoelperiode. Staat ons dit opnieuw te wachten?

Oceanische circulatie is samen met de Atmosferische circulatie de manier waarop warmte en afkoeling worden verspreid over het aardoppervlak.

Gerelateerde afbeelding

“Het belangrijkste klimaateffect waar Nederland mee te maken krijgt, is niet de temperatuurverandering maar de zeespiegelstijging. Daar maak ik me nog veel meer zorgen over. Er zijn hoe langer hoe meer indicaties dat het met Antarctica behoorlijk mis gaat. Met een blijvende instabiliteit van Antarctica, zal de snelheid van de zeespiegelstijging enorm toenemen. In het ongunstigste scenario hebben we zes meter stijging in 2200. Daar moet Nederland zich op voorbereiden.” aldus journalist en redacteur Han van de Wiel, auteur van een verslag in Down to Earth

Windgedreven oceaancirculatie

Figuur 1: Schematische weergave van de windgedreven oceaanstromingen aan het oppervlak [bron: NOC]
Bron KNMI

De oceaancirculatie vertoont grote variaties op diverse tijdschalen, en de afbeelding schetst dus een te eenvoudig beeld van de stromingen aan het zeeoppervlak. De aanwezigheid van deze variaties, in termen van wervels, heeft een beduidend effect op de gemiddelde circulatie. Wervels zijn bovendien van groot belang voor het warmtetransport in de oceaan, voor menging en voor het energieverlies door wrijving. Variaties in de oppervlaktecirculatie kunnen verschillende oorzaken hebben:

  • De oceaan kan passief reageren op veranderingen in de atmosferische windsterkte.
  • De variaties kunnen ontstaan door terugkoppelingen tussen veranderingen in de circulatie in de atmosfeer en in de oceaan, zoals bij El Niño en Moessons.
  • Interne processen in de oceaan zelf kunnen aanleiding geven tot variabiliteit.

Op de volgende koppeling zijn de zeestromingen en wervels in detail te volgen earth.nullschool.net. Klik op Earth en in het menu zie je Mode / Air –Ocean…..Animate Currents. Door met de cursor ingedrukt op de kaart te schuiven zie je de North Equatorial Current en Countercurrent en zelfs de Antarctic Circumpolar Current. Ook is de Agulhas Current te volgen, links van de Indian Ocean en zelfs dat deze stroming warm water lekt. In het volgende opmerkelijke artikel lees je hoe de-stromen-van-het-weer een cruciale rol spelen in de afkoeling en de opwarming van de Aarde.

Oceanen zijn de levensader van de Aarde, de natuur en al haar bewoners, omdat de wisselwerking van alle oceanen met de atmosferische circulatie een cruciale rol speelt in het klimaat van onze planeet. Zeestromingen bestaan uit horizontale en verticale componenten van het circulatiesysteem van oceaanwater dat wordt geproduceerd door zwaartekracht, windwrijving en variatie in waterdichtheid in verschillende delen van de oceaan.

De zeestromingen links van de kaart vervolgen in stromingen rechts van de kaart: 2 warm=19 warm // 3 warm =20 warm
major-global-ocean-currents

1. Pacifische Noordequatoriale stroom aangeduid als North Equatorial Current.

Deze zeestroming voert vanaf de westkust van Mexico (rechts) de oceaan over richting de Filippijnen (links). Het is voor een groot deel een voortzetting van de zuidwaarts gaande Californische stroom (rechts) en sluit uiteindelijk met de Noordequatoriale stroom weer aan bij de zeestroom Kuroshio (links). Ten zuiden van de Pacifische Noordequatoriale stroom ligt de Pacifische Equatoriale tegenstroom die in oostelijke richting stroomt. Ten noorden van de North Equatorial Current ligt de warme North Pacific Drift, die voornamelijk door de wind wordt gedreven.   

Gyre = ringvormige zeestroming. Noord-Pacific drift/gyre midden bovenste

De Equatoriale tegenstroom (counter current)

Pacific Noordequatoriale Tegenstroom: Pacific NECC is de belangrijkste oostwaartse>> oppervlaktestroming vanuit de warme <West Pacific (Azië) naar de koelere Oost-Pacific (Z-Amerika)>>. De NECC heeft een uitgesproken seizoensgebonden cyclus in de Pacifische Oceaan (alsook in de Atlantische Oceaan). De stroming heeft een maximale sterkte in de late noordelijke zomer en begin noordelijke herfst en een minimale sterkte in de late noordelijke winter en het noordelijke voorjaar.

De NECC is een bijzondere stroming omdat die, hoewel ‘t ‘n door de wind aangedreven circulatie betreft, water transporteert tegen de gemiddelde westwaartse windrichting in de tropen (de passaten). Bovendien verdwijnt deze tegenstroming in de Atlantische Oceaan in de late winter en het vroege voorjaar.

Theoretische achtergrond van deze tegenstroming

Het NECC is een directe reactie op de meridionale verandering van door de wind aangedreven wervelingen in de buurt van de Intertropical Convergentie Zone. Voor ’n deel dankt de tegenstroming zijn bestaan ​​aan het feit dat de ITCZ ​​niet op de evenaar ligt, maar enkele graden noordelijker. De verandering in de Coriolis beweging over de evenaar in combinatie met de ITCZ ​​is gelegen ten noorden van de evenaar en leidt tot een gebied van convergentie en divergentie in de verschillende oceanische lagen. Dit resultaat wordt verkregen door de Ekman spiraal.

Afbeeldingsresultaat voor ekman theorie oceaanstroming
De Ekman-spiraal beschrijft hoe de horizontale wind de oppervlaktewateren in beweging zet. Zoals weergegeven door horizontale lijnen, veranderen de richting en ook de snelheid van waterbeweging met toenemende diepte. Bron: Planeet Zee

Nog een opmerkelijk gegeven: De Pacific NECC is sterker tijdens warme oplevingen van de El Niño-Southern Oscillation (ENSO). Een sterker dan normaal NECC zou volgens de Amerikaanse oceanograaf Klaus Wyrtki wel ‘ns de oorzaak van een El Niño kunnen zijn vanwege het extra volume warm water dat het naar het oosten voert.

De aansluitende zeestromingen in de Pacifische Oceaan
  • Kuroshio (Japan Current 18 op kaart) is een warme golfstroom in het noordelijke deel van de Pacifische Oceaan en is een voortzetting van de Noord Equatoriale Stroom. De aanwezigheid van de warme Kuroshio heeft belangrijke klimaatbepalende gevolgen voor Japan, vergelijkbaar met het klimaateffect van de Warme Golfstroom in de Atlantische Oceaan voor Europa.

Het gebied ten zuiden van deze stroom tot aan de Noordequatoriale stroom staat ook wel bekend als een ‘zeewoestijn’ omdat er maar weinig grote vis in dit gebied zwemt. Er is daar wel een grote hoeveelheid plankton. Het gebied in het noorden van de Pacific is nu bekend door de enorme hoeveelheden plastic en ander afval dat daar bijeengedreven wordt. Het afval verzamelt zich juist op deze plek, doordat de grote ringvormige zeestroom in deze oceaan, het afval spiraliserend bij elkaar drijft.

  • De Oyashio (Okhotsk, 8 op kaart) is een koude subarctische oceaanstroom die zuidwaarts en linksom stroomt in de noordwestelijke Pacifische Oceaan. Ze botst met de Kuroshio om op deze manier de North Pacific Current te vormen. De koude stroom loopt via de Beringstraat in zuidelijke richting en brengt zo koud water uit de Noordelijke IJszee naar de Pacifische Oceaan. Het water van de Oyashio is rijk aan nutriënten (voedingsstoffen) en is bijgevolg rijk aan vissen. Uiteraard heeft ook deze stroming een belangrijke invloed op het klimaat in de regio.
  • De Kamchatka is een koude zeestroom die ten zuidwesten van de Beringstraat stroomt, langs de kust van de Siberische Stille Oceaan en het schiereiland Kamchatka. Een deel van deze stroom wordt dan de Oyashio-stroom, terwijl de rest zich aansluit bij de warmere Noord-Pacifische stroom.
  • De Alaska current is een warme zeestroming. De stroom vloeit voort uit de noordwaartse omleiding van de Noord Pacific Drift. De Alaska Current produceert 2 grote wervelingen met de klok mee: The Alaska Current en de Alaska Coastal Current
Afbeeldingsresultaat voor The Alaska Current en de Alaska Coastal Current
  • De Californische stroom is een zeestroom in de Pacifische Oceaan, die zuidwaarts beweegt langs de kust van Noord-Amerika tot het zuiden van Californië. Het is een van de grote opwellingsgebieden en vormt het oostelijke deel van de Noord-Pacifische gyre. Door de verplaatsing van relatief koud noordelijk water naar het zuiden is het kustwater aan de westkust van de Verenigde Staten kouder dan het water op dezelfde breedtegraad aan de oostkust. Opwelling van koud water uit de diepte zorgt voor een verdere afkoeling.

2. Pacifische Zuidequatoriale stroom aangeduid als South Equatorial Current. Onder deze zeestroom cirkelt de Zuid-Pacifische gyre.

De Humboldt- of Perustroom

Voor de westkust van Zuid-Amerika ligt een diepe kloof in de oceaanbodem die is ontstaan doordat twee tektonische platen tegen elkaar aanbotsen en (nog steeds) onder elkaar door schuiven. Dat zorgt aan de ene kant voor een enorm diepe kloof, aan de andere kant voor het ontstaan en het nog steeds verder aangroeien van het Andesgebergte. Zie ontstaan-van-het-Andesgebergte. Hier vinden we één van de grootste niveauverschillen ter wereld terug. Van het diepste punt van de kloof tot het hoogste punt van de Andes is ongeveer 15 km.

De Humboldtstroom is een koude golfstroom en heeft een laag zoutgehalte. Het koude water stijgt op en het opwellende water brengt mineraalrijk water van de zeebodem naar boven, wat aan fytoplankton voedingsstoffen biedt, zodat gebieden van opwelling rijk aan zeeleven zijn.

Omdat het een koude golfstroom is, levert deze stroming mist aan de nabijgelegen kust, maar helpt het tevens om de kust één van de meest intens droge gebieden ter wereld te maken. Want zowel Chili als Peru hebben te maken met een heel droog woestijnklimaat aan de kust. Ten westen van de smalle kuststrook van beide landen is er de koude golfstroom waardoor niet voldoende water verdampt om neerslag te vormen. Wat wel het geval is in Ecuador en Colombia waar de kustwateren warm zijn, wat meer verdamping dus neerslag geeft. Aan de andere kant van die smalle kuststrook ligt het hoog oprijzende Andesgebergte. Alle neerslag die van uit het oosten komt, bijvoorbeeld van over het Amazonegebied, botst letterlijk frontaal tegen de oostflanken van de Andes en valt aan die zijde uit als overvloedige neerslag. De oostzijde van de Andes is dan ook op veel plaatsen subtropisch.

De westkant daarentegen blijft dor. Beide fenomenen zorgen er samen voor dat weinig of geen neerslag de kusten van Chili en Peru bereikt en zorgen hier voor het ontstaan van twee van de meest droge gebieden ter wereld, de Sechura-woestijn in Peru en de Atacama-woestijn in noordelijk Chili. Sommige gebieden krijgen een half uur neerslag gespreid over twee jaar tijd!

Atacama-woestijn in Chili
Sechura-woestijn in Peru

De Sechura-woestijn beslaat een oppervlakte van 188 vierkante km. Hoewel geclassificeerd als woestijn vanwege de geringe hoeveelheid neerslag die jaarlijks wordt ontvangen, is deze woestijn blootgesteld aan stormen die voortvloeien uit de Stille Oceaan en overstromingen door rivieren. De woestijn wordt regelmatig overstroomd tijdens de El Niño-jaren. (later meer over El Niño)

Nabij Ecuador, het noordwesten van Zuid-Amerika, wordt de Pacifische Zuidequatoriale stroom direct aangedreven door passaatwinden die van oost naar west waaien. De Oost-Australische stroom, (East Australian Current), is een warme oceaanstroom die water ‘tegen de klok in’ naar de oostkust van Australië verplaatst. Het is de grootste oceaanstroom nabij Australië. Dit proces veroorzaakt draaikolken.

De Oost-Australische stroom vindt haar oorsprong in de tropische Koraalzee van waar ze water brengt dat arm is aan voedingsstoffen naar de koudere Tasmanzee. Dit proces veroorzaakt draaikolken.
Overigens aan de kust van Oost-Australië bevindt zich de Greatbarrierreef dat nu aan het verbleken is……

Video coral-reefs-climate-change

Video David-Attenborough-save-the-great-barrier-reef

Video The-perfect-coral-reef-David-Attenboroughs-great-barrier-reef-an-interactive-journey. David Attenborough over het kunnen overleven van het koraalrif:

“Is er nog een toekomst voor de koraalriffen, deze kostbare oceaanschatten? Dat hangt helemaal af van hoe snel de oceanen opwarmen en hoe warm de zeeën worden. Maar er is nog hoop, dankzij de manier waarop koralen zich voortplanten. Ieder jaar is er slechts één nacht waarin de volle maan ’n bijzondere gebeurtenis opwekt. Dan gaan de koralen paaien d.w.z. kuitschieten. Hele riffen planten zich op exact ’t zelfde moment voort. Miljarden en nog eens miljarden bevruchte eitjes drijven weg. Ze worden meegevoerd door oceaanstromingen. Dit gebeurt niet alleen bij koralen, maar ook bij veel andere bewoners van het rif. Jonge bevruchte eitjes worden door de oceanen meegevoerd, om veilige plekjes op te zoeken waar ze hun leven kunnen beginnen en riffen te vormen. We weten misschien niet hoe de toekomst van onze oceanen er uitziet, maar koralen kunnen opnieuw aangroeien. Zolang ’n paar riffen ’t overleven, is er nog een sprankje hoop

Maar er is gelukkig nog meer hoop! Sommige oorzaken dat koraalriffen achteruit gaan, kunnen door de mens worden weggenomen: https://www.coralgardening.org/nl/oorzaken/

Afbeeldingsresultaat voor tonga kaart
Locatie Tonga-Islands

Het nu volgende is ook een natuurlijk fenomeen, een cyclische ingreep op de passaatwinden, die gemiddeld elke 3 à 7 jaar plaatsvindt op de Pacifische Oceaan tussen de Zuid-Amerikaanse kust bij Peru en Australië/Indonesië aan de andere kant van de oceaan.

El Niño van 350.000 jaar geleden terug te vinden in koralen

De ‘jaarringen’ in fossiele koralen uit het tropische deel van de Stille Oceaan blijken karakteristieken te vertonen op basis waarvan het mogelijk is om de veranderingen in de temperatuur van het zeewater te reconstrueren. Daaruit komt naar voren dat El Niño ook al zo’n 350.000 jaar geleden terug te vinden is… Tom van Loon 06 mei 2004 Kennislink

El Niño

De El Niño van 1997-’98 wordt beschouwd als één van de krachtigste ENSO-gebeurtenissen uit de geschiedenis, wat resulteerde in wijdverspreide droogtes, overstromingen en andere natuurrampen over de hele wereld.
ENSO staat voor El Niño – Southern Oscillation.

El Niño betreft een klimaatcyclus in de Pacifische Oceaan dat zich eens in de 3 tot 7 jaar herhaalt. Deze cyclus wordt bepaald door de oostelijke passaatwinden, die van de Zuid-Amerikaanse westkust langs de evenaar in de richting van Indonesië waaien. De passaatwinden stuwen in cycli opgewarmd water op, waardoor de zeespiegel aan de westkant van de oceaan enkele decimeters hoger is dan in het oosten.

Passaatwinden aan de evenaar

Normaal gesproken wordt het water voor de westkust van Zuid-Amerika aangevoerd door de zuidelijke stroming van de Humboldtstroom die koud water uit het Antarctisch gebied brengt. Een El Niño begint met het opstuwen van warm oceaanwater door passaatwinden in de richting van Indonesië. Langs de westkust van Zuid-Amerika verschijnt koeler water aan de oppervlakte ter vervanging van het weggewaaide water.

Wanneer door natuurlijke factoren op gezette tijden, in de westelijke Pacifische Oceaan westerstormen zich gaan ontwikkelen die het warme water terugduwen naar Zuid-Amerika, en op deze manier de oostelijke passaatwinden verstoren, is El Niño begonnen. In een El Niño-jaar wordt er dus een stroming in gang gezet, die tropisch oceaanwater uit de omgeving van Indonesië en de Filipijnen westwaarts voert richting West-Amerikaanse kust. Dat warme water bevat veel minder voedingsstoffen en dus ook veel minder vis. Voor de Zuid-Amerikaanse vissers betekent dat een economische ramp.

Bovendien verdampt het opgewarmde oceaanwater sneller dan normaal, waardoor het normaal gesproken uitzonderlijk droge gebied in een jaar van El Niño wordt geteisterd door zware regenval. Aanvankelijk komt de regen goed van pas voor de landbouw, maar overvloedige regen leidt in de Andes vaak tot aardverschuivingen en modderlawines die in bewoonde gebieden rampzalige gevolgen kunnen hebben. Aan de andere kant van de Pacifische Oceaan, van Australië tot Indonesië, leidt El Niño juist tot een periode van uitzonderlijke droogte, met aldaar grote gevolgen voor de landbouw.

Maar in wezen is het een atmosferisch en oceanisch fenomeen, dat voor een natuurlijk evenwicht zorgt, links en rechts van de oceaan. El Niño’s zijn er niet op uit om mensen te treiteren en te ruïneren, zoals veel mensen dat wél doen….

El Niño behoort tot de grootste natuurlijke klimaatschommelingen op de aarde. Het is de benaming voor een buitengewone opwarming van het zeewater in de Pacifische Oceaan en de gevolgen daarvan. Normaal koelt warm zeewater relatief snel af. Bij ’n El Niño echter kan een afwijking van een paar graden, enkele maanden achtereen blijven bestaan omdat de opwarming ook de wind beïnvloedt. Tijdens El Niño wordt daardoor warm water aangevoerd naar de westkust van Zuid-Amerika en wordt verhinderd dat koud water uit de diepe oceaan omhoog komt. Ook het feit dat boven het warme water van een El Niño meer stormen voorkomen bleek een grote rol te spelen. Het is de sleutel voor maand- en seizoensverwachtingen en biedt mogelijkheden om ook de gevolgen van  weersomstandigheden, zoals aanhoudende droogte of overvloedige regen te voorspellen. Overigens met de opwarming van de Aarde is het maar de vraag, of er een verandering optreedt in de frequentie van ’n El Niño. El Nino in een veranderend klimaat (Kennislinkartikel van KNMI)

Het ontstaan van een El Niño is gekoppeld aan twee voorwaarden:

  • In de eerste plaats moet er in het westen van de Pacifische Oceaan meer warm water zijn dan normaal. De passaatwinden stuwen continu het door de zon opgewarmde oppervlaktewater richting Indonesië. Daar ontstaat een dikke laag warm water, terwijl langs de kust van Peru juist koel water bovenkomt.
  • Ten tweede moet het warmere water naar Zuid-Amerika teruggeduwd worden. In sommige jaren woeden in dit gebied gedurende de regentijd (oktober tot en met april), westerstormen die tegen de richting van de passaat in het water terugduwen naar Zuid-Amerika.

La Niña

Bij La Niña, de tegenhanger van El Niño, zijn de zeewatertemperaturen in een deel van de Stille Oceaan nabij de evenaar uitzonderlijk lager dan normaal. De oostelijke passaatwind is dan juist sterker. Door deze sterkere passaatwind komt meer koud water uit de diepe oceaan aan de oppervlakte. La Niña leidt in het voorjaar vaak tot kouder weer in het noorden van Zuid-Amerika terwijl Mexico een warmere lente mag verwachten. In de tropische en noordelijke Atlantische Oceaan, met uitzondering van de grote Antillen, wordt het voorjaar warmer dan normaal. Op de Filippijnen veroorzaakt La Niña vrijwel altijd meer regen dan normaal in de droge tijd die daar inmiddels is begonnen. Het noordoosten van Brazilië heeft meer kans op natter weer dan normaal.

ENSO

In plaats van El Niño is het beter te spreken over ENSO. (El Niño Southern Oscillation). Dit is een samenvoeging van El Niño, La Niña en de Zuidelijke Oscillatie in de atmosfeer. Drie verschijnselen die samen een onderling verband hebben. In de Stille Oceaan is altijd een van de drie situaties aanwezig. Om te weten in welke situatie we nu zitten, kijken we naar de NINO3-index. ENSO (El Niño / La Niña) – Vereniging voor Weerkunde en Klimatologie

Zuidelijke Oscillatie (NINO3=0)
Thermocline is de overgang tussen twee lagen water (of lucht) met verschillende temperatuur en dichtheid.


Aan de westkust van Zuid-Amerika komt koud zeewater omhoog. Oostelijke winden brengen dit water naar het westen. Tegen de tijd dat Azië wordt bereikt, is het zeewater vijf graden warmer. Boven dit warme zeewater stijgt lucht op en regent het vaker, dan bij het koude zeewater van Amerika. Door de opstijgende lucht wordt de luchtdruk lager en wordt de oostelijke passaatwind versterkt. Het patroon houdt zichzelf in stand.

El Niño (NINO3=hoog)

Tijdens deze situatie is de westkust van Zuid-Amerika opgewarmd. Hierdoor verandert de druk en wordt de oostpassaat minder sterk. Het zeewater stroomt niet zo snel meer weg en het warme water wordt nog warmer. De passaatwind wordt hierdoor nóg zwakker. Het regengebied dat normaal boven Indonesië ligt, is nu naar het midden van de Pacifische Oceaan verschoven. Uitlopers van deze regengebieden bereiken in de eerste maanden van een El Niño-jaar de kust van Zuid Amerika en ook landinwaarts. Deze regen kan veel schade aanrichten in de bergen van de Andes.

La Niña (NINO3=laag)
Tijdens deze situatie is de westkust van Zuid-Amerika koeler dan normaal. Hierdoor versterkt de oostpassaat en valt veel regen in Azië en Australië. De sterke oostpassaat stuwt veel warm water weg van de kust van Zuid-Amerika.

Invloed El Niño en La Niña op het weer in de wereld
Omdat El Niño een sterker verschijnsel is dan La Niña, is het verband met het wereldweer bij El Niño altijd sterker gebleken. Tijdens een El Niño blijkt vooral rond de evenaar veel invloed te zijn. Droogte komt voor in Indonesië, Noord-Australië en de Filippijnen. Aan de kust van Zuid Amerika en midden op de Pacifische Oceaan regen. Droogte komt ook voor in de Amazone en in zuidelijk Afrika. Oost Afrika heeft weer hevige regenval. Ook Noord-Amerika ondervindt invloed tot in Alaska aan toe. Ook heeft El Niño invloed op de orkaanactiviteit in verschillende delen van de wereld. 

Europa ligt buiten de belangrijkste banen met invloeden van El Niño. De effecten zijn hier dan ook zeer klein. In Spanje en Portugal valt in de herfst bij El Niño iets meer regen. In het voorjaar na een sterke El Niño krijgen we in Nederland en verder naar het oosten vaak een nat voorjaar, terwijl Oost-Spanje dan iets droger en warmer is. In delen van Scandinavië is de winter bij El Niño gemiddeld wat strenger dan normaal, maar op het winterweer in Nederland heeft El Niño geen aantoonbare invloed.

3. Indische Zuidequatoriale stroom aangeduid met South Equatorial Current

De rol van oceaanstromen en de Indische Oceaan:

  • Het oceaanstromingssysteem van de Indische Oceaan wordt grotendeels gecontroleerd en aangepast door landmassa’s en moessonwinden. De stromingen in de noordelijke Indische Oceaan veranderen hun stroomrichting twee keer per jaar als gevolg van noordoostelijke en zuidwestelijke moessonwinden.
  • Een moesson is een wind die waait in de tropen. De wind waait de ene helft van jaar de ene kant op en de andere helft van het jaar de andere kant op. Doordat de wind draait verandert het weer. Je hebt droge moessons en natte moessons. De bekendste moesson waait in het noorden van India. Van januari t/m maart waait hier een droge moesson vanuit het noordoosten. Van juni t/m september waait er een natte zuidwestelijke moesson. Deze wind brengt vanuit het zuidwesten hevige regenval mee. De moessonregens kunnen voor overstromingen zorgen, maar als ze uitblijven ontstaat er juist droogte. In zo’n moesson kan er soms net zoveel regen vallen als in een heel jaar in West-Europese landen valt.
  • Video uitleg moessons.

North-East Monsoon Current (Warm):

  • Noordoostelijke moessonwinden waaien vanaf het land naar de oceaan tijdens het winterseizoen op het noordelijk halfrond. Aldus worden in het westen noordoostelijke moessonstromen geproduceerd in de Indische Oceaan.

South-West Monsoon Current (Warm):

  • Omkering van de richting van de moessonwinden keert ook de richting van de oceaanstromingen van de Indische Oceaan tijdens het zomerseizoen om. Noordoostelijke moesson oceaanstromen verdwijnen en zuidwest moesson oceaanstromen worden ontwikkeld.
  • De algemene richting van de moessonstromen is van zuidwest naar noordoost, maar verschillende kleine takken komen uit de hoofdtak en verplaatsen zich in de Golf van Bengalen (rechts van India) en de Arabische Zee (links van India).
Het Himalaya-gebergte speelt hier een cruciale rol

Rol van de koude Somalische stroom:

  • De Somalische stroming verandert om de zes maanden van stroomrichting. Tijdens de noordoostelijke moesson stroomt de Somalische stroom naar het zuidwesten, terwijl het tijdens de zuidwestelijke moesson een belangrijke westelijke grensstroom is. Er komt een lagedrukgebied langs de oostkust van Somalië.
  • Na elke zes of zeven jaar, wordt het lagedrukgebied in de westelijke Arabische Zee een hogedrukgebied. Zo’n omkering resulteert in een zwakkere moesson in India.

Regensystemen en regenval

  • Er zijn twee regensystemen in India. De eerste is afkomstig uit de Golf van Bengalen en veroorzaakt regenval over de vlakten van Noord-India. De tweede is de stroom van de Arabische Zee van de zuidwest moesson die regen brengt naar de westkust van India.
  • De frequentie van tropische depressies die uit de Golf van Bengalen komen, varieert van jaar tot jaar. Het pad van deze depressies blijkt ook te veranderen met de positie van de ITCZ (Intertropische convergentie zone, waarover later meer). De hoeveelheid neerslag in Noord-India varieert met de frequentie van de tropische depressies. Gemiddeld worden elke maand één tot drie depressies waargenomen en de levensduur van één depressie is ongeveer een week.
  • Er kan echter een vertraging optreden in het moessonsysteem boven India. De belangrijkste reden voor deze vertraging is gelegen in de circulatie van de bovenlucht. Het blijkt dat het thermisch effect van de Himalaya’s op een hoogte van 5 km. net zo belangrijk is voor de ontwikkeling van de zomermoesson als de temperatuurverschillen tussen het Aziatische continent en de Indische Oceaan. Door de ligging van het hoge Himalaya-gebergte wordt vanaf het voorjaar veel warmte getransporteerd naar de bovenste lagen van de troposfeer (de onderste laag van de atmosfeer tot 18 km hoogte). Door dit warmtetransport ontwikkelt er zich een hogedrukgebied in de bovenlucht: Het Tibetan High. Hierdoor verschuift de westelijke straalstroom in de bovenlucht vrij plotseling naar het gebied ten noorden van de Himalaya’s en maakt plaats voor de Tropical Easterly Jet.
Afbeeldingsresultaat voor tropical easterly jet

De vorming van Tropical Easterly Jets resulteert in de omkering van bovenste luchtcirculatiepatronen: Hoge druk schakelt naar lage druk, en leidt tot het snel begin van moessons.

Waarnemingen hebben aangetoond dat de intensiteit en duur van de verwarming van het Tibetaanse plateau: Plateau-of-Tibet, een directe invloed heeft op de hoeveelheid regenval in India door de moessons.
Wanneer de zomertemperatuur van de lucht boven Tibet voldoende lang hoog blijft, helpt dit bij het versterken van de oostelijke jet en resulteert in zware regenval in India.
De oostelijke straalstroom zal niet ontstaan als de sneeuw op het Tibet-plateau niet smelt, en zal de regenval in India belemmeren.
Daarom zal elk jaar wanneer er veel en wijdverspreide sneeuw ligt op het Tibet-plateau worden gevolgd door een jaar van ’n zwakke moesson en weinig regenval.

Door de verandering van windrichting wordt er ook een andere luchtsoort aangevoerd, waardoor het weerbeeld sterk verandert. Daarom wordt ook wel gesproken van de natte moesson en de droge moesson. Tot begin juni is het noorden van India droog, maar in juni, juli en augustus valt er net zoveel regen als tijdens een volledig jaar in West-Europese landen. Daarna blijft het weer droog tot in juni de volgende moesson aanbreekt. Het klimaat wordt, vooral benoorden de evenaar, beheerst door het Aziatische vasteland. Voor Zuid-Azië splitst het zeegebied benoorden de 8 graden noorderbreedte in twee delen: de Arabische Zee en de Golf van Bengalen.

Arabische Zee
Golf van Bengalen

Door de ligging van het vaste land is het permanente hogedrukgebied op 30° Noorderbreedte (=Paardenbreedte tussen 25° en 45°) dat we op oceanen aantreffen, niet aanwezig.

Afbeeldingsresultaat voor paardenbreedten

Intertropische Convergentiezone

Gedurende de noordelijke zomer ontwikkelt zich boven het vasteland van Azië een lagedrukgebied, waardoor de Intertropische Convergentiezone (ITCZ) van lage druk zich tot 30° noorderbreedte kan verplaatsen.

Afbeeldingsresultaat voor tropical easterly jet
Afbeeldingsresultaat voor itcz
De Intertropische convergentiezone (ITCZ) is de zone met stijgende luchtbewegingen in de buurt van de evenaar. De wind kan er soms dagen of weken zeer zwakjes waaien, of zelfs helemaal gaan liggen.
Uitleg-van-de-intertropische-convergentiezone-itcz.

De Agulhasstroom

Dit is een Live-beeld van de Agulhasstroom 25-8-2019 onder de punt van Zuid-Afrika.
Deze warme stroming varieert in ’n oppervlaktetemperatuur van 14 ° tot 26 °C.
Sea-surface-temperature-and-the-Agulhas-current.

Bij de Kaap de Goede Hoop,vroeger de Stormkaap genoemd, ontmoet deze stroming uit de Indische Oceaan, een veel koudere en snellere oceaanstroming afkomstig van de koude streken van de zuidpool, de Westendrift. Op het punt waar de golfstromen elkaar ontmoeten ontstaan immense krachten op schepen door de hoge opzwiepende golven en draaikolken. Voortgang onder gunstige wind kunnen door een plotseling zeestroomwijziging, zomaar weer ongedaan gemaakt worden. De Agulhas-stroom is met een breedte van 100 kilometer een smalle zeestroming, maar wel één van de krachtigste ter wereld met een geschatte stroomsnelheid van 9,3 km per uur.

Afbeeldingsresultaat voor meteo maarssen de vliegende hollander
De Vliegende Hollander, sage Bron: Meteo Maarssen

De Agulhasstroom lekt regelmatig om de paar maanden warm water, al héél lang……al tijdens de IJstijden! Mogelijk zetten deze lekkages aan tot het einde van ijstijden. En deze kunnen, zeker nu met de wereldwijde opwarming, ook direct de moessons in Azië gaan beïnvloeden en de koude Westenwinddrift rond Antarctica……

Westenwinddrift of Circumpolaire stroming

De Antarctische oostelijke kuststroming (3 dikke blauwe pijlen) is een tegenstroming van de westenwindstroom en wordt voornamelijk aangedreven door oostenwinden ten zuiden van 66 ° ZB: Polar Easterly’s.

Afbeeldingsresultaat voor polar easterlies

De stroming is Barotroop (dit is een aanduiding voor een gelaagdheid van de atmosfeer of hydrosfeer, waarbij de vlakken van gelijke druk, in dit geval hogedruk Polar High, samenvallen met de vlakken van gelijke dichtheid). Thermohaline-effecten (door dichtheid van het koude en zoute water) kunnen hierbij dus ook belangrijk zijn.

094.jpg (122794 bytes)

Zo’n 90 miljoen jaar geleden lag Australië en Zuid-Amerika nog tegen Antarctica aan wat er voor zorgde dat de oceaanstromingen heel anders waren.
Tegenwoordig stroomt de sterkste oceaanstroming van de aarde in de zuidelijke oceaan om Antarctica heen. Dit is de Antarctische Circumpolaire Stroming. Hier wordt het zeewater met de klok mee rond het continent gepompt. Deze stroming verplaatst wel 52 duizend zwembaden met water en dat iedere seconde!

De Antarctische circumpolaire stroming stroomt vrij snel rond Antarctica en daarmee wordt voorkomen dat warme stromingen vanuit tropische gebieden Antarctica kunnen bereiken en daardoor blijft Antarctica ijskoud, voorlopig althans!
Zo zie je dat de oceaanstroming in de zuidelijke oceaan bepaalt hoe Antarctica er nu uit ziet. Een wit en ijzig continent, maar dat is niet altijd zo geweest.
Zo’n 50 miljoen jaar geleden, toen Australië en Zuid-Amerika heel dicht tegen Antarctica aan lagen bestond de Antarctische Circumpolaire Stroming nog niet.
Het zeewater moet dus heel anders hebben gestroomd in die tijd. En als de snelle Antarctische Circumpolaire Stroming er toen niet was, was er dan ook geen sprake van een ijskoud Antarctisch continent?

Om al die vragen te beantwoorden wordt er onderzoek gedaan aan oceaanbodem-sedimenten uit de zuidelijke Oceaan. Die opgeboorde sedimenten bestaan uit zand, klei, maar ook kleine fossielen. Die zijn eigenlijk neer gedwarreld op de oceaanbodem in vele miljoenen jaren tijd. Nu is te zien dat sommige fossielen stekeltjes hebben, andere zijn rond en weer andere hebben geen stekels. En het blijkt dat fossielen met stekels karakteristiek zijn voor warme oceaanstromingen, terwijl die zonder stekels juist karakteristiek zijn voor koude oceaanstromingen. Dus kunnen kan er aan de hand van de samenstelling van die fossielen in die sedimenten gekeken worden hoe die oceaanstromingen destijds gelopen hebben. Bron: schooltv

4. Atlantische Zuidequatoriale stroom aangeduid met South Equatorial Current.

De Benguelastroom is gedeeltelijk afkomstig uit de koude zeestroom rond Antarctica, en gaat gepaard met hevige winden. Bij Kaap Hoorn ontmoet deze stroming de warme Agulhasstroom, die daar een draai maakt. Op de bovenstaande kaart is duidelijk de onstuimigheid die deze 3 stromingen veroorzaken te zien onder de punt van Zuid-Afrika. Aan de andere kant van de Oceaan sluit de warme Zuidequatoriale zeestroom aan bij de eveneens warme Braziliëstroom. De koude noordwaarts stromende Falklandstroom kan ijsbergen meevoeren vanuit de Weddellzee nabij het Antarctisch schiereiland.

Door de ligging van de continenten is er een voortdurende cirkelende stroming (’n gyre) op de zuidelijke Atlantische Oceaan. De Cape Horn Current is een koude zeestroom die van west naar oost rond de punt van Zuid-Amerika stroomt. Deze stroom wordt veroorzaakt door de intensivering van de Westenwinddrift (Antarctic Circle) omdat deze de kaap snel rondgaat (door draaiing Aarde).

5. Atlantische Noordequatoriale stroom aangeduid met North Equatorial Current.

Afbeeldingsresultaat voor rennell current
GS = Golfstroom / NAD = North Atlantic Drift / RC = de warme Rennell Current.


De Warme Golfstroom

De Warme Golfstroom bevat verschillende stromingen: de stroming in Florida , de Golfstroom zelf en een oostelijke uitbreiding, de Noord-Atlantische Drift .

De stroming in Florida is snel, diep en smal, maar na het passeren van Cape Hatteras (boven Florida) wordt de Golfstroom minder diepgaand en ontwikkelt een reeks grote meanders die zich op een gecompliceerde manier vormen, losmaken en opnieuw vormen. Na het passeren van Newfoundland (schiereiland N.O. Canada) vormt de stroming de diffuse, ondiepe, brede, langzaam bewegende Noord-Atlantische Drift.

Voor de Britse eilanden splitst de stroming zich in twee takken, de ene naar het zuiden (de Canarische stroom) en de andere naar het noorden langs de kust van W en N Europa, waar het een aanzienlijke invloed heeft op het klimaat tot in Noordwest-Europa. De Drift is bijvoorbeeld bijzonder belangrijk omdat hij veel Noorse havens het hele jaar door ijsvrij houdt.

Zonder de warme Noord-Atlantische Drift zouden West-Europa net zo koud zijn als Canada, op dezelfde breedtegraad d.w.z. enkele graden kouder.

Een live-beeld van de Warme Golfstroom 29-8-2019, die ontspringt in de Golf Van Mexico. Vandaar de naam ‘Golf’
De warme Golfstroom is een onderdeel van de Thermohaline Circulatie.
Wat-gebeurt-er-als-de-atlantische-oceaan-anders-gaat-stromen-einde-der-tijden.

De twee belangrijkste drijvende krachten zijn de heersende zuidwestelijke passaatwinden en de circulatie van het water ver onder het oceaanoppervlak, de Noord-Atlantische Deep Water circulatie oftewel de Thermohaliene circulatie. Water in de Noord-Atlantische Oceaan zinkt omdat het een grote dichtheid heeft. Deze wordt verhoogd door zowel het zoutgehalte als de temperatuur – hoe kouder en zouter het water, hoe dichter het is. Dit diepe zoute water stroomt vanaf het Zuidpoolgebied naar de Golf van Mexico. Daar warmt het weer op om vervolgens verder te stromen als Warme Golfstroom naar de Noorse Zee. Het warme water levert warmte aan de atmosfeer op de koude noordelijke breedtegraden. De afname in temperatuur, samen met het hoge zoutgehalte van het water van tropische origine, zorgt ervoor dat de dichtheid toeneemt. In de tropen is door hoge temperaturen veel verdamping en zorgt daar voor een hoog zoutgehalte van het oppervlaktewater.

Het complexe geheel aan watertransport op de Atlantische Oceaan wordt ook wel aangeduid met de term Atlantic Meridional Overturning Circulation (AMOC). Het is een noordwaartse oppervlaktetestroming van warm water (op de kaart rood), met als tegenhanger een zuidwaartse stroming op diepte van koud water (blauw). De AMOC is het Atlantische deel van de Thermohaliene circulatie.

De Stromingen in de noordelijke Atlantische Oceaan zijn aan het vertragen

Ongeveer 11.000 jaar geleden viel de Thermohaliene circulatie vrij plotseling stil als reactie op subtiele verschuivingen in het wereldwijde klimaat. De circulatie vertraagde en leidde de loop van de Golfstroom zodanig af dat het regionale klimaat van de Noordoost-Atlantische Oceaan aanzienlijk koeler werd. Als gevolg hiervan zakte Noordwest-Europa binnen tientallen jaren terug naar de ijstijd.

Men vermoedt nu dat de opwarming van de aarde kan leiden tot een opnieuw stilvallen van deze circulatie en een vertraging of afleiding van de Golfstroom, wat ironisch genoeg zou leiden tot koudere klimaten in Noordwest-Europa. Bron: NRC Wetenschap

Het koude en vooral ook zoete smeltwater heeft een mindere dichtheid dan die van het warme zoute oceaanwater en vormt hierdoor een koude laag bovenop het zeeoppervlak. Die koude laag kan verhinderen dat het warme, zoute oceaanwater warmte naar de atmosfeer transporteert. Als het warme water geen warmte kan afgeven, kan het niet afkoelen en naar de bodem van de oceaan zinken. Het effect zou een afkoeling van de atmosfeer in de hogere breedtegraden betekenen. En misschien zelfs een opwarming van het Antarctisch gebied net als 15 miljoen jaar geleden: Warme oceaanstroming liet ijs Antarctica smelten

De ijskap van Groenland is op sommige plaatsen drie kilometer dik en bevat genoeg ijs om de zeespiegel wereldwijd met zeven meter te doen stijgen. Gedurende de twintigste eeuw is Groenland in totaal circa negen biljoen ton ijs kwijtgeraakt, wat heeft gezorgd voor een kwart van de wereldwijde zeespiegelstijging.

Er zou ongeveer 360 miljard ton ijs moeten smelten om de wereldzeeën met één millimeter te doen stijgen.

Wat veroorzaakt het smelten?

De opwarming van de aarde met slechts één graad Celsius is de grote boosdoener achter de versnelde afsmelting van de ijskappen. Op Groenland ontdekten onderzoekers dat de ijskap gedurende de zomers aan de oppervlakte afsmolt, als gevolg van een combinatie van hogere temperaturen en een negatieve fase in de Noord-Atlantische Oscillatie – een natuurlijke luchtdrukfluctuatie die tijdens zijn negatieve fase warm en zonnig weer naar het westen van Groenland brengt. Vóór 2000 leidde dit fenomeen niet tot een duidelijke afsmelting, maar sindsdien is de afsmelting tijdens de negatieve fase van de NAO enorm geweest.

Weliswaar de NAO-index in de winter, maar de warme invloed op West-Groenland is duidelijk.

En nu?

Als er niet snel maatregelen worden genomen om het verbruik van fossiele brandstoffen terug te dringen en daarmee de opwarming van de aarde tot staan te brengen, dan zou het ijs op Groenland voor een groot deel of geheel kunnen afsmelten en tot een zeespiegelstijging van zeven meter kunnen leiden. Dat zou plaatsvinden op een tijdschaal van eeuwen. Maar binnen tientallen jaren kan een opwarmingsdrempel worden bereikt, waardoor de afsmelting van het Groenlandse ijs onomkeerbaar zou worden als dat hoge niveau lang genoeg zou aanhouden,

Maar het ijs op Groenland valt in het niet bij de ijskap op de Zuidpool, die de wereldzeeën met 57 meter zou doen stijgen als hij geheel zou afsmelten. Alarmerend is dat ook op de Zuidpool meer ijs per jaar verdwijnt dan veertig jaar geleden.

In de afgelopen tien jaar bedroeg de gemiddelde afsmelting op de Zuidpool 252 miljard ton ijs per jaar.

De klimaatverandering doet zich voelen. De luchttemperatuur in de winter is sinds jaren vijftig met vijf graden gestegen. Onder invloed van de wind veranderen zeestromingen, waardoor warmer water uit de diepte naar boven komt, en dat heeft gevolgen voor het zee-ijs. Dat ontstaat nu later en dooit eerder weg. Het ijsvrije seizoen aan de westkust van het schiereiland duurt drie maanden langer dan in 1979.

De tegengestelde polen

De Noordpool warmt sneller op dan de Zuidpool

Het grote verschil, en dat is meteen het cruciale, is dat de Noordpool in een oceaan ligt, terwijl de Zuidpool op een diep bevroren continent te vinden is omgeven door oceanen. De basis van het warmtetransport begint in de tropen. Om tot een thermisch evenwicht te komen, zoekt de warmte een weg om koudere oorden warmte af te geven: door convectie via atmosfeer en oceanen richting het noorden en het zuiden. De beide polen zijn hierin de eindpunten van dat convectieve transport. Het Noordpoolgebied ontvangt warmte via atmosferische convectie én rechtstreeks van de Zon. Er wordt dus een dubbele versnelling in gang gezet.

  • Het terugkaatsende effect van de Zon op het witte (zee)-ijs, het Albedo-effect, verdwijnt omdat het zee-ijs wegsmelt door atmosferische opwarming
  • Zonnewarmte wordt geabsorbeerd door het steeds groter wordende wateroppervlak, dat voor meer afsmelting zorgt aan de randen van het zee-ijs.

Op en rond Antarctica is de situatie ingewikkelder. De stijging van de temperatuur en het verdwijnen van de albedo zijn hier niet de enige factoren die bepalend zijn. Ook veranderen er patronen van atmosferische en oceanische stromingen, waardoor ook de luchtdrukverschillen kunnen veranderen. Waar de dikte van het zeeijs in het noordpoolgebied in meters wordt uitgedrukt, loopt die van de Antarctische ijskappen op tot kilometers. Als zo’n ijskap begint te smelten, duurt het wel even voor het onderliggende landoppervlak bloot komt te liggen. Het effect op de albedo is er dus (nog) niet merkbaar.

Antarctica kent wel een bepalend windpatroon, die de afgelopen tijd wel degelijk is veranderd. De circulatie is zuidelijker opgeschoven in de richting van de pool en de windsnelheid is toegenomen. Dat heeft invloed op de beweging van het ijs dat op het oceaanoppervlak drijft. Het ijs drijft weg van het continent waardoor plekken met open water ontstaan, die opnieuw kunnen bevriezen. Het onvermijdelijke smeltwater aan de randen van het continent speelt ook een belangrijke rol m.b.t. het ontstaan van zee-ijs:

Smeltwater heeft invloed op de oceaan: het is kouder, maar door het lage zoutgehalte, lichter dan het water in diepere oceaanlagen. Daardoor komt er minder van dat diepere koude water aan het oppervlak, waardoor het lichtere “warmere” oppervlakte-water gemakkelijk kan bevriezen. Dat is dus de reden bij de toename van het Antarctisch zeeijs.

Er is nog een andere factor die van groot belang is bij een veranderend klimaat: Oceanen bevatten het overgrote deel van de warmte die in het klimaatsysteem zit. Oceaanstromingen bepalen in belangrijke mate waar die warmte terecht komt.

Afbeeldingsresultaat voor straalstroom
Voor de actuele straalstroom Earth Nullschool.
Klik op EARTH en bij MODE op AIR en vervolgens op 250 hPa

De straalstroom is een krachtige wind die met snelheden van 100 tot soms wel 400 kilometer per uur waait op grote hoogte. Deze straal stroomt van west naar oost op ongeveer 10 kilometer hoogte, in de troposfeer. Meteorologen onderscheiden een polaire straalstroom en een subtropische straalstroom. De ligging van de polaire straalstroom is van invloed op het weer in Nederland: ligt die ten noorden van ons dan is het warm, en ligt hij in het zuiden dan is het koud.

  • Een straalstroom brengt in de regel de ene depressie na de andere met veel regen en wind.

Het is van belang om te weten dat de straalstroom wordt aangedreven door het temperatuurverschil tussen de tropen en de polen, dus tussen de warmte en de kou. Die verschillen zijn de afgelopen jaren kleiner geworden gezien de opwarming van de beide poolgebieden.

De kracht van de straalstroom zit nu juist in de temperatuurverschillen tussen het noorden en het zuiden. In de zomer zijn/waren de verschillen tussen noord en zuid kleiner dan in de winter. Je zou dus zeggen dat de straalstroom in het winterhalfjaar sterker is.

Meridionale stroming (van noord naar zuid / van zuid naar noord)

  • De straalstroom is zwak en loopt als een kronkelende rivier met verschillende bochten. Die kronkels vormen een meanderend patroon. Bij zo’n patroon is het weer vaak grillig en wisselvallig.

Zonale stroming (van west naar oost)

  • De straalstroom is dan sterker en loopt in een relatief rechte lijn. Kronkels en bochten komen dan niet of nauwelijks voor. Deze situatie doet zich vaker in de winter dan in de zomer voor en staat voor een stabieler weertype: dat kan dus ook dagenlang stabiel slecht of nat weer betekenen.

Het gaat hierbij om de slingeringen van de straalstroom, die Rossby-golven of planetaire golven worden genoemd. Het zijn atmosferische golven, die makkelijk te herkennen is als grootschalige slingeringen van de straalstroom. Bij het ontbreken van Rossby-golven hebben we een strakke straalstroom: zonaal in een strakke lijn van west naar oost. Depressies komen dan snel op ons af. Maar bij flinke Rossby-golven ontstaan grote slingers dat de snelheid eruit gaat: meridionale stroming van noord naar zuid en dan kunnen er blokkades ontstaan. Wanneer blokkades lang stand houden ontstaat stabiel weer. In de winter hebben we dan veel koud weer en in de zomer veel warmte. Er zijn aanwijzingen dat er iets verandert in het gedrag van die Rossby-waves en dat dit invloed heeft op het weer. Als deze golvingen heftiger worden, zorgen ze voor het scheiden van koude en warme luchtmassa’s, waaruit luchtstromingen om hoge- en lagedrukgebieden ontstaan (cyclonen en anticyclonen).

Een Anticycloon is een Hogedrukgebied…een Cycloon een Lagedrukgebied

Het zijn dus juist weerpatronen hoog in de atmosfeer die sturend zijn voor de ontwikkelingen aan de grond. De straalstroom, die de koers van lagedrukgebieden en (bijbehorende) storingen bepaalt, wordt op grote hoogte aangestuurd door de Polar Vortex. Dit is een belangrijk onderdeel van het omvangrijke complexe systeem in onze atmosfeer dat resulteert in ons weerbeeld aan de grond.

De ‘Polar Vortex’ wordt gevormd door koude lucht rondom de polen,  vanaf 5 kilometer boven het aardoppervlak. Deze aanwezigheid van kou levert lagedrukwerking op in de bovenlucht.

Afbeeldingsresultaat voor polar vortex zuidpool

Dit is de poolwerveling op het noordelijk halfrond met een uitgesproken lagedruk, maar vanzelfsprekend gelden dezelfde basisprocessen op het zuidelijk halfrond, dus ook een lagedruk. Alleen wat ‘ingewikkelder’ omdat Antarctica een met ijs bedekt continent is.

Voor het nu volgende wil ik verwijzen naar de bron: scriptiesonline.uba.uva.nl

Antarctica heeft een oppervlakte van 20.000.000 km2 en is omsloten door 3 oceanen. 70% van het zoete water op de wereld is opgeslagen in gletsjers, waarvan 90% zich op Antarctica bevindt. Smelten van al het ijs op Antarctica kan een zeespiegelstijging van 70 meter tot gevolg hebben. De temperatuur komt nauwelijks boven nul, slechts het noordelijke deel van het Antarctic Peninsula (westelijke schiereiland) kan net boven het vriespunt komen. De hoger gelegen delen van Antarctica kunnen in de wintermaanden een temperatuur van -90 °C bereiken.

West-Antarctica kenmerkt zich door de ijsplaten die over het water reiken , maar nog vastzitten aan het landijs. Het Peninsula is een bergachtig gebied, heeft een milder klimaat en er is begroeiing als korstmossen mogelijk, ook doordat er ijsvrije rotsen zijn. Oost-Antarctica is het grotere gebied van Antarctica en is permanent bedekt met ijs. Het is er extreem koud en droog.

De polaire vortex boven de Zuidpool heeft invloed op het landijs van Antarctica. Het zorgt door föhnwinden voor een verwarmd klimaat op het peninsula en zorgt voor een pool-waardse stroom van warm zeewater op West-Antarctica, wat leidt tot meer afkalving onder de ijsplaten. Door het afkalvingsproces worden deze ijsplaten instabiel, wat zorgt voor afbraak van ijs. De versterking van de polaire vortex wordt beïnvloed door de atmosfeer. Het gat in de ozonlaag zorgt ervoor dat een deel van Antarctica – Oost-Antarctica – afkoelt, doordat warmte van de zon dat wordt teruggekaatst door het albedo effect, niet meer wordt vastgehouden. Dit afkoelen zorgt ervoor dat er eerder en langer polaire stratosferische wolken worden gevormd, dat weer leidt tot meer ozon afbraak. Het versterken van de polaire vortex, zorgt ook voor minder toevoer van warme windstromen vanuit het noorden, dat opnieuw leidt tot afkoeling van Oost-Antarctica, wat het proces hierboven benoemd weer versterkt. Hoewel kwantitatief onderzoek nodig is, laat dit literatuuronderzoek zien dat er een correlatie is tussen de polaire vortex en het afnemen van de totale ijsmassa van Antarctica, en dat dit mogelijk desastreuze gevolgen kan hebben op de rest van de wereld.

Verandering in de Polaire Vortex.

Ondanks de opwarming van de Aarde, blijken sommige gebieden van Antarctica juist langzaam af te koelen. Een normale vortex volgt een meanderend patroon, deze meanders worden de al eerder besproken Rossby golven genoemd. Deze golven nemen warme lucht uit het noorden mee naar het continent. Een sterkere vortex die evenwijdig loopt met de breedtegraden, neemt minder warme lucht uit het noorden mee en zorgt zo voor afkoeling. De vortex is sterker geworden door afkoeling van de atmosfeer, wat op zijn beurt het gevolg is van het gat in de ozonlaag boven Antarctica.

De vliesdunne ozonlaag bevindt zich in de stratosfeer en ligt ze op een hoogte van 30 km boven het aardoppervlak. In principe is ozon niets anders dan zuurstof (O2) waaraan zich door elektrische hoogspanning een extra zuurstofatoom heeft gekoppeld waardoor ozon (O3) ontstaat. In de natuur wordt ozon geproduceerd bij bepaalde chemische reacties. Het bekendste voorbeeld is natuurlijk de ozonlaag, waar ozon wordt geproduceerd door de ultraviolet stralen (UV-stalen) van de zon. Maar ozon wordt ook aangemaakt bij bijvoorbeeld onweersbuien en watervallen. Bij onweersbuien ontstaat de ozon door de extreem hoge voltages die daarmee gepaard gaan. De speciale frisse geur die men ruikt na een onweersbui is ozon. Het woord ozon is afgeleid van het Griekse woord ozein en betekent ruiken.

De dikte van de ozonlaag heeft effect op de lokale temperatuur en dus het afsmelten van landijs op Antarctica. Dit heeft te maken met een proces dat in de winter plaatsvindt. ‘s Winters daalt de temperatuur onder -78 °C waardoor polaire stratosferische wolken kunnen ontstaan.

Gerelateerde afbeelding

Parelmoerwolken kunnen ontstaan in gebieden waar het op grote hoogte in de atmosfeer extreem koud is. Dus ook boven de zuidpool is het ’s winters hoog in de atmosfeer koud genoeg om wolken te vormen. Hier worden ze Polaire Stratosfeer Wolken genoemd en zijn ze groter dan de parelmoerwolken. Deze wolken bestaan niet alleen uit ijskristallen van water, maar bevatten ook verbindingen van salpeterzuur en water. De massale vorming van deze wolken leidt uiteindelijk tot afbraak van ozon en de vorming van het ozongat boven de Zuidpool. Het Gat-in-de-ozonlaag-is-opnieuw-kleiner sinds het jaar 2000 2019

Sudden Stratospheric Warming SSW september 2019

Het volgende vind ik cruciaal met betrekking tot de berichtgeving van de afgelopen maanden over de enorme en zich nog steeds uitbreidende branden in Australië. Dit moet toch een oorzaak hebben, en die vond ik de afgelopen dagen.

September 2019 zijn er uitschieters in de weersomstandigheden als gevolg van het plotseling opwarmen van de stratosfeer boven Antarctica. Met als gevolg in Australië extreem hoger temperaturen en uitblijvende regenval.

Record-warme temperaturen boven Antarctica in de komende weken zullen waarschijnlijk bovengemiddelde lentetemperaturen en onder gemiddelde regenval in grote delen van New South Wales en Zuid-Queensland veroorzaken.
De opwarming begon in de laatste week van augustus, toen de temperaturen in de stratosfeer hoog boven de Zuidpool snel begonnen te verwarmen in een fenomeen dat ‘plotselinge stratosferische opwarming’ werd genoemd.

Ik vond informatie over de Antarctic Oscillation (AAO), een atmosferische variabiliteit van het zuidelijk halfrond. Het is ook bekend als Southern Annular Mode (SAM). Het wordt gedefinieerd als een gordel van westelijke winden of lage druk rond Antarctica die naar het noorden of zuiden beweegt.

Dit jaar (september 2019) zijn er uitschieters in weersomstandigheden op Australië als gevolg van het plotseling opwarmen van de stratosfeer boven Antarctica, met hogere temperaturen en uitblijvende regenval in Australië als gevolg.
Understanding-the-southern-annular-mode-sam. Antarctica is suddenly getting warmer.

Southern Annular Mode (SAM) ook bekend als de Antarctic Oscillation (AAO), beschrijft de noord-zuid/zuid-noord beweging van de westelijke windgordel die rond Antarctica cirkelt en domineert de middelste naar hogere breedtegraden van het zuidelijk halfrond.
De veranderende positie van de westelijke windgordel heeft invloed op de sterkte en positie van koude fronten en stormsystemen op de middelste breedtegraad en is tevens een belangrijke oorzaak van variabiliteit in regenval in Zuidoost Australië.

Een negatieve SAM-index zorgt voor een uitbreiding van de gordel van sterke westelijke winden richting de evenaar. In het voorjaar en de zomer betekent dit droogte in Zuidoost-Australië en hebben ze daar op dit moment te maken met de enorme bosbranden.

Dit verschuiven is de oorzaak van de maandenlange bosbranden in Australië zie: 6-12 2019 Australië gaat gebukt onder hevige bosbranden.
Droogte houdt oosten Australië in haar greep
Het westen kan volgens verwachting juist rekenen op een iets nattere periode. Daarmee kan daar de ‘lichte’ droogte weer ‘opgelost’ worden. Bron: Lars van Galen – 8 december 2019

De positieve fase van de  Indian Ocean Dipole (IOD verzwakt. (IOD is het ‘zusje’ van El Nino in de Indische Oceaan). Hoewel de index nog steeds boven de positieve IOD-drempel van +0,4 ° C ligt, geven de meeste internationale klimaatmodellen die door het Bureau zijn onderzocht aan, dat de positieve IOD in januari zal verdwijnen. De huidige verzwakking duidt erop dat begin januari een terugkeer naar neutraal waarschijnlijk is. Bij een ‘positieve fase van de IOD’ is er boven het relatief koude water bij Australië sprake van dalende luchtbewegingen en droogte. Positieve IOD-fasen in de lente (zoals dit jaar 2019/2020 gebeurd) worden vaak geassocieerd met een ernstiger brandseizoen voor Zuidoost-Australië in de zomermaanden.

De positieve fase van de IOD Unusually strong positive Indian Ocean Dipole (IOD) correleert met de negatieve SAM-index. De IOD is in feite een onbalans in zeewatertemperatuur tussen deze twee regio’s, oost en west.

Er zijn momenteel koelere wateren in het oosten en warmere wateren in het westen. Deze verandering vond plaats omdat ongewoon sterke oostelijke winden in de oostelijke regio boven Indonesië waaiden, die warmere wateren naar het westen duwden en ervoor zorgden dat kouder dieper water naar de oppervlakte in de oostelijke regio kwam. Terwijl de winden het oosten afkoelen en het westen verwarmen, verandert het patroon van tropische convectie.

Tropische convectie is voorstander van warmer water, dus we zien lagere druk, meer regen en stormen in het westen, waar we warmer water hebben. En we zien het tegenovergestelde in de oostelijke delen, waar we hogere druk hebben, minder regen en stormen en drogere omstandigheden in de regio boven Indonesië en Australië. De onderstaande afbeelding is een vereenvoudigde weergave van een positieve IOD-gebeurtenis.

Vervolg september 2019 SSW op het zuidelijk halfrond: zeldzaam | NoodweerBenelux. De opwarming begon in de laatste week van augustus, toen de temperaturen in de stratosfeer hoog boven de Zuidpool snel begonnen te verwarmen in een fenomeen dat ‘plotselinge stratosferische opwarming’ werd genoemd. Verwacht wordt dat de opwarming in de komende weken zal toenemen, en de effecten ervan zullen zich naar beneden naar het aardoppervlak uitbreiden, wat de komende maanden veel van Oost-Australië vergt.
The Bureau of Meteorology voorspelt de sterkste opwarming op Antarctica ooit, waarschijnlijk hoger dan het vorige record van september 2002.

Wat is er aan de hand?
Elke winter ontwikkelen zich westelijke winden – vaak tot 200 km per uur – in de stratosfeer hoog boven de Zuidpool en omcirkelen de poolstreek. De wind ontwikkelt zich als gevolg van het temperatuurverschil over de pool (waar geen zonlicht is) en de Zuidelijke Oceaan (waar de zon nog schijnt).
Terwijl de zon in het voorjaar naar het zuiden verschuift, begint het poolgebied op te warmen. Deze opwarming zorgt ervoor dat de stratosferische draaikolk en bijbehorende westelijke winden geleidelijk afzwakken gedurende een periode van enkele maanden.
In sommige jaren kan deze verdeling echter sneller gebeuren dan normaal. Luchtgolven uit de lagere atmosfeer (van grote weersystemen of stroom over bergen) verwarmen de stratosfeer boven de Zuidpool en verzwakken of “mixen” de snelle westelijke winden.

  • Zeer zelden (in cycli van 7 tot 10 jaar), als de golven sterk genoeg zijn, kunnen ze de polaire vortex snel afbreken en de richting van de wind omkeren, zodat ze oostelijk worden. Dit is de technische definitie van “plotselinge stratosferische opwarming”.

Hoewel we de afgelopen 60 jaar veel zwakke of matige variaties in de zuidelijke poolwervel hebben gezien, was de enige andere plotselinge opwarming van de stratosfeer op het zuidelijk halfrond in september 2002.
In tegenstelling, hun noordelijke tegenhanger komt om de twee jaar of zo tijdens de late winter van het noordelijk halfrond vanwege sterkere en meer variabele troposferische golfactiviteit.

Een positieve noot van plotselinge stratosferische opwarming is de vermindering – of zelfs helemaal afwezigheid – van het ozongat in de lente van Antarctica. Dit is om twee redenen:

  • Ten eerste betekent de snelle stijging van de temperaturen in de bovenste atmosfeer dat de superkoude polaire stratosferische ijswolken, die van vitaal belang zijn voor het chemische proces dat ozon vernietigt, zich misschien niet eens vormen.
  • Ten tweede vervoeren de verstoorde winden meer ozonrijke lucht van de tropen naar het poolgebied, waardoor het ozongat wordt hersteld.

Er wordt echter ook een verhoogde achteruitgang van het Antarctische zee-ijs verwacht tussen oktober en januari, met name in de oostelijke Rosszee en de westelijke Amundsenzee, omdat meer warm water richting Antarctica stroomt vanwege de zwakkere westenwinden.

Dankzij verbeteringen in het modelleren en de nieuwe supercomputer van het Bureau kunnen dit soort evenementen beter dan ooit worden voorspeld. In vergelijking met 2002, toen we pas wisten over het evenement nadat het was gebeurd, hadden we deze keer bijna drie weken bericht dat er een zeer sterk opwarmend evenement op komst was. We weten ook veel meer over het proces dat in gang is gezet en dat ons weer in de komende één tot vier maanden zal beïnvloeden.

De lagen in de atmosfeer

Ik heb me hiervóór beperkt tot de Stratosfeer. Hieronder de overige luchtlagen:

Afbeeldingsresultaat voor luchtlagen

De atmosfeer boven ons heeft veel verschillende lagen. Alle wolken en het weer dat we voelen, gebeurt in het laagste deel van de atmosfeer, de troposfeer genoemd. Deze reikt tot 8 km hoogte over de polen en tot 14-16 km hoogte boven de evenaar. Daarboven is een veel diepere laag die de stratosfeer wordt genoemd. Deze laag is ongeveer 30 km diep en is erg droog. De druk op de top van de stratosfeer is 1000 keer lager dan op het aardoppervlak. Anders dan in de troposfeer stijgt de temperatuur in de stratosfeer met de hoogte. Op ongeveer 50 km hoogte waar de temperatuur weer begint te dalen, eindigt de stratosfeer en begint de mesosfeer langzaam na de stratopauze. Stratosfeer is vooral bekend door de ozonlaag die het bevat, die ons beschermt tegen schadelijke effecten van UV-zonnestraling. Boven de zuidpool vinden we het inmiddels beruchte “ozongat”, dat elk jaar in juli verschijnt en tot december duurt.

Mesosfeer
Boven de stratosfeer bevindt zich de mesosfeer. Hier neemt de temperatuur af tot –90 °C. De afname stopt op ongeveer 80 km hoogte. Het is in de mesosfeer dat meteorieten, die de atmosfeer binnendringen, beginnen op te warmen. Ze komen met een zeer grote snelheid de atmosfeer binnen, waarbij ze te verhitten door de wrijving met de luchtmoleculen in de mesosfeer. Meteorietenregens zijn bekent als ‘vallende sterren’ vallendesterren.info
Thermosfeer
In de thermosfeer (ook wel ionosfeer genoemd) neemt de temperatuur sterk toe tot zo’n 1500 °C. Omdat de lucht hier ijl is, merkt men bijna niets van deze hitte. De straling van de zon ontleedt er moleculen, in positieve ionen en negatieve elektronen. Deze ionen en elektronen weerkaatsen radiogolven van bepaalde golflengten terug en maken zo radiocommunicatie over lange afstanden mogelijk.

De Kármánlijn. Het is een denkbeeldige grens om een onderscheid te kunnen maken tussen luchtvaart en ruimtevaart. Het ISS bevindt zich in de Thermosfeer op een hoogte van ongeveer 355 km. De Kármánlijn wordt beschouwd als het “begin van de ruimte”, maar eigenlijk “begint die pas” na de Exosfeer (de atmosfeer kent overgangen en heeft geen grenzen, evenals de ruimte…. De lijn is overigens gedefinieerd op initiatief van de Hongaars-Amerikaanse natuurkundige Theodore von Kármán).

Overdag is de lucht blauw omdat de atmosfeer zonlicht verstrooit. Voorbij de Kármánlijn is de atmosfeer zó ijl dat de blauwe kleur verdwijnt. De donkere ruimte en de sterren zijn dan zelfs overdag zichtbaar.

Vanuit de Thermosfeer is ook het Poollicht zichtbaar, daarover later meer.

Afbeeldingsresultaat voor poollicht

Exosfeer De buitenste laag, de exosfeer, is zeer ijl. Dit komt door de extreem lage druk van de aanwezig gassen. De temperatuur bereikt hier waarden tot boven de 1600 °C.

Afbeeldingsresultaat voor exosfeer

In dit buitenste deel van de dampkring kunnen atmosferische gassen, atomen en moleculen ontsnappen aan de aardse zwaartekracht, de ruimte in. Het grootste deel van de gassen in de exosfeer zijn lichte gassen, voornamelijk helium, koolstofdioxide en, in het laagste deel van de exosfeer, atomair zuurstof. Er zijn zo weinig deeltjes in deze ijle laag aanwezig dat ze zonder met elkaar te botsen door de laag kunnen bewegen. Ze volgen een eigen bepaalde baan.

Ionosfeer

Dit is het deel van de atmosfeer dat ligt op een hoogte van ongeveer 70 – 400 km boven de aarde. Onder invloed van zonnestraling worden de daar aanwezige gassen, met name zuurstof en stikstof, geïoniseerd. Dat wil zeggen dat uit de gasmoleculen elektronen worden vrijgemaakt. Hierdoor is de ionosfeer in staat radiogolven van richting te veranderen of te reflecteren. Dit maakt het mogelijk om over zeer grote afstanden te communiceren.

Afbeeldingsresultaat voor ionosfeer

Magnetosfeer

Zonder deze “magnetische bel” zou de Aarde onleefbaar zijn door de invloed van de voortdurende zonnewind.

De zonnewind is een voortdurende stroom plasma van geladen deeltjes protonen en elektronen. Deze worden door de aan aanwezigheid van een ‘boeggolf’ (beige band op de afbeelding) om de Aarde heen geleid met een gemiddelde snelheid van wel 450 km/s. Een kleine hoeveelheid van die deeltjes kan echter wél de magnetosfeer binnendringen, en veroorzaakt het poollicht. Op momenten dat de Zon zeer actief is, is de zonnewind sterker: er woedt dan een magnetische storm. Deze stormen veroorzaken elektrische velden in de magnetosfeer, wat storingen kan opleveren voor satellieten. Ook het poollicht neemt dan in hevigheid toe en komt op lagere breedtegraden van de Aarde terecht.

Een verschijnsel dat gepaard gaat met de zonnewind, is een Bow Shock, een ‘booggolf’. Het is als een boeggolf vóór een snel varende boot. Een Bow Shock wordt gevormd door de botsing met zeer hoge snelheid van de stellaire wind met een ander medium. Dus in het geval van de Zon: wanneer de supersnelle zonnewind botst met de eveneens voortbewegende Aarde. Hierbij worden de zonnewinddeeltjes vertraagd en vervolgens gedwongen een omweg te volgen rond de Aarde via de magnetosfeer. Deze magnetische bel creëert aldus een beschermde zone rond de Aarde.

De Bow shock dwingt de zonnewind om de magnetosfeer heen te buigen.
Het is als een golf die vóór een varende boot verschijnt…..
Deze afbeelding heeft een leeg alt-atribuut; de bestandsnaam is bowshock_inpixio-deze.jpg
…..en is vergelijkbaar met de golf voor een rots in een stroom waar het water omheen moet stromen.

Ook de “lege ruimte” bevat protonen, elektronen, atomen, moleculen en andere materie. Wanneer planeten, sterren en ook plasmawolken uitgeworpen uit supernovae met hoge snelheid door de ruimte vliegen, worden in dit medium kosmische Bow Shocks gecreëerd.

Op momenten dat de Zon zeer actief is, is de zonnewind sterker. Wanneer is de Zon actief?

Allereerst: de Zon heeft dankzij haar enorm geleidend gasvormig inwendige, een zeer krachtig magneetveld.

Magnetische veldlijnen die diep in het inwendige van de Zon ontstaan door voortdurende bewegingen van gas met geladen deeltjes (protonen en elektronen). Vervolgens treden deze veldlijnen door het oppervlak naar buiten in de vorm van lussen.
Gerelateerde afbeelding
Wanneer krachtige zonnevlammen en zonneuitbarstingen zichtbaar zijn, spreken we van een actieve Zon.
Video: Surface-of-the-sun-as-youve-never-seen-it.

Het zonsoppervlak verkrijgt z’n hitte doordat hete gasbellen uit het binnenste opstijgen en hun warmte aan het oppervlak door convectie afgeven. Wanneer er storingen in het sterke magnetische veld van de Zon optreden, kan het gebeuren dat lokaal de hete gasbellen de fotosfeer niet kunnen bereiken, waardoor deze afkoelt. Op die manier ontstaat een koeler gebied op het zonsoppervlak, dat wij zien als een zonnevlek.

Afbeeldingsresultaat voor zonnevlekken
Op dit moment (2019) zijn er geen ‘storingen’ in het sterke magneetveld van de Zon zichtbaar als zonnevlekken!!
Zie daarom de actuele zonnebeelden op SOHO, Solar and Heliospheric Observatory van de NASA.
Zonnevlekken zijn niet zwart en niet koud. De temperatuur in een zonnevlek is lager dan die van de omgeving en daarom is een vlek donkerder dan het heldere zonsoppervlak. Umbra is het donkere en penumbra het lichtere deel van de schaduw.

Zonnevlekken worden dus veroorzaakt door magnetische storingen. Diezelfde storingen veroorzaken ook uitbarstingen op de Zon, waarbij vaak een stroom geladen deeltjes van het oppervlak van de Zon af wordt geschoten. Wanneer zo’n wolk deeltjes in de richting van de Aarde komt, en de magnetosfeer binnendringt, kunnen de deeltjes in de buurt van de Noord- en Zuidpool in botsing komen met deeltjes in de aardatmosfeer (zuurstof en stikstof), en het poollicht doen oplichten. De elfjarige cyclus van de zonnevlekken duidt op een cyclus in de activiteit van de Zon, en op een cyclus in het voorkomen van poollicht: wanneer er meer zonnevlekken zijn, is er een grotere kans op aurora.

Aurora

Afbeeldingsresultaat voor youtube poollicht
Video Poollicht
De kleuren van poollicht
Bron: Spacepage
Uitleg Kleuren in het noorderlicht en zuiderlicht.

In de periode 1650–1700, vlak nadat Galileï was begonnen met de eerste sporadische waarnemingen van de Zon, kwamen er relatief weinig zonnevlekken voor. Dit wordt het Maunder Minimum genoemd, en valt samen met een periode waarin er in West-Europa relatief strenge winters voorkwamen. Er waren toch wel grote verschillen tussen de seizoenen. Zo bleken in West-Europa vooral de winters kouder te zijn geweest en was dit in de zomers veel minder het geval. Lees verder →

Voor de schommelingen in het klimaat in die periode zijn meerdere factoren aan te wijzen: in dezelfde periode was er namelijk een hoge vulkanische activiteit!

Wat de zonneactiviteit betreft was er recentelijk in 2008 een minimum te zien in het aantal zonnevlekken. Rond 2014 was er een zonnemaximum, dat echter beduidend minder hoog was dan de afgelopen maxima. Op dit moment is er geen enkele zonnevlek te zien!!! Wat de oorzaak hiervan is, is nog onduidelijk……

Computersimulaties van het National Center for Atmospheric Research in Colorado voorspellen dat een ‘grand minimum’ in het midden van de 21ste eeuw de door de mens veroorzaakte opwarming van de aarde zou vertragen met enkele tienden van een graad. Maar op het einde van dat ‘minimum’ zou de opwarming van de aarde gewoon weer verdergaan. Prof. dr. Valentina Zharkova, hoogleraar Wiskunde aan de universiteit van Newcastle, doet een opmerkelijke voorspelling, dat er is een zonneminimum op komst is, die zal starten in 2020 en zal duren tot 2055!

Haar systeem van berekeningen bevestigt ook de zonneminima uit het verleden, zoals het Homer minimum (800-900BC), het Oort minimum (1000-150) en het Maunder minimum (1645-1715).

Het aantal zonnevlekken in de jaren 2020 en volgende zijn vergelijkbaar met het minimum aantal zonnevlekken in de Daltonperiode van 1790 – 1830. Ook NASA en NOA voorspellen een zeer lage zonneactiviteit voor de volgende zonnecyclus nr. 25, het laagste minimum in de afgelopen 200 jaar. In Juni 2010 hebben prof. dr. S. Duhau en prof. dr. C. de Jager in het Journal of Cosmology het artikel, ‘The Fortcoming Grand Minimum of Solar Activity’, gepubliceerd, waarin zij voorspelden dat er na cyclus 24 (de huidige cyclus) een langere periode van geringe zonneactiviteit op komst is. Over dit onderwerp worden nog vele discussies gevoerd. Sommige wetenschappers zijn ervan overtuigd, dat zonnevlekken kunnen zorgen voor een klimaatverandering op Aarde, maar anderen zijn het hier niet mee eens…..de tijd zal het leren. Bron: Climategate.nl


Kosmische straling
Het ‘grand minimum’ heeft nog een ander gevolg, meer bepaald voor de kosmische straling vanuit onze Melkweg. Normaal gesproken wordt onze planeet daarvan beschermd door het sterke magnetische veld van de Zon en z’n felle winden. Maar als de zonneactiviteit vermindert, krijgen we meer van die straling te verduren. Recent onderzoek toont aan dat kosmische straling de vorming van wolken op Aarde in de hand werkt. En die schermen ons af van de Zon en koelen de Aarde af.

Volgens sommige wetenschappers zou dat fenomeen alle andere klimaatfenomenen domineren de komende decennia.

Afbeeldingsresultaat voor kosmische straling veel bewolking


Structuurvorming

Inhoudsopgave:

Golvende vorming Aarde. Ur, het eerste continent.

Voortplanting in golven is een eigenschap die het heelal zelf deed ontstaan. Golvende stralingen, energie en gebundelde fundamentele krachten werden met een overweldigende kracht de ruimte ingeblazen. Tijd bestond nog uit minieme eenheden waarbinnen je geen tijdsverloop kunt definiëren. In een hierop volgende ondefinieerbare periode van energie, konden zeer geleidelijk atomaire en subatomaire deeltjes hieruit gevormd worden. Golvend verspreidden en verzamelde deze deeltjes zich in omvangrijke koele gaswolken en met het verstrijken van zopas ontstane tijdsduur, kregen de eerste moleculen structuren aangemeten. Na nog ‘ns miljarden jaren in een proces van ster- en planeetvorming, vonden deeltjes en moleculen vaste vochtige bodems op vele miljarden planeten en manen, om uiteindelijk aan levensvormen structuur te geven.

Deze afbeelding brengt de ‘tijdloze’ dimensie het meest treffend in beeld, en zal ik daarom vaak terug laten komen in verschillende blogs. Deze ultrakorte golfuitbarsting van slechts 10−35 seconde, heeft alle toen nog verenigde krachten en velden, dus zelfs ook mijns inziens, het bewustzijnsveld golvend de ruimte ingeslingerd.
Visualization-of-gravity-and-curving in 3D

Het duurde ruim 9 miljard jaar voordat de pas gevormde Aarde, golvend om de Zon, zich óók moest gaan onderwerpen aan de natuurwetten.

In de eerste 50 – 100 miljoen jaar na het ontstaan van de planeet regende het planetoïden, meteorieten en kometen op Aarde. Het was ’n eerste kennismaking met objecten, die de banen van de planeten in andere golvingen doorkruisen. Door de onophoudende bombardementen werd de temperatuur in de jonge aardse atmosfeer extreem hoog, zodat de aardkorst gloeiend vloeibaar bleef.

De vroege Aarde werd tijdens het Late Heavy Bombardment (4,1 – 3,8 miljard jaar geleden), bestookt met planetoïden, meteorieten en kometen.
Afbeeldingsresultaat voor late heavy bombardment
Er zijn twijfels over lange duur het Late Heavy Bombardment. De oorsprong van de Maan is gerelateerd aan dit bombardement. Er zijn na de Apollomissies maangesteenten onderzocht en er bleken dataverschillen te zijn.
Het was eerder een “tijdelijke” maar stabiele gebeurtenis van bijna 100 miljoen jaar. Er is meer dan voldoende bewijs met behulp van kratertelling en relatieve datering dat de LHB wél heeft plaatsgevonden. (klik op afbeelding)

Uit verder onderzoek aan de maanstenen die mee zijn genomen met Apollo-missies. bleek dat het maangesteente vrijwel exact dezelfde samenstelling heeft als vergelijkbare gesteenten op Aarde. Alle andere hemellichamen in het zonnestelsel vertonen lichte afwijkingen in samenstelling van gesteenten.

In de prille aanvang van het zonnestelsel, toen er nog veel grote ‘proto-planeten’ rondcirkelden, kwam de pasgevormde Aarde in botsing met een ander hemellichaam met de naam Theia, ongeveer zo groot als de planeet Mars.

Ten gevolge van de botsing werd een groot deel van de aardmantel de ruimte in geslingerd. Uit de afkoelende brokstukken klonterde later de Maan samen, vóór het Hadeïcum, het tijdvak van circa 4,7 tot 3,7 miljard jaar geleden. Het Hadeïcum is genoemd naar de Griekse god Hades, de god van de onderwereld. De vroege Aarde was een onherbergzaam gebied, met gloeiend gesteente en giftige gassen.

Vanwege de ontstellende inwendige hitte, ontstond er een warmtestroming vanuit de kern naar de buitenkant van de Aarde. Je zou kunnen zeggen ‘de Aarde kende de eerste golvende voortplanting’ ten gevolge van enorme temperatuurverschillen. Het vloeibare gesteente stroomde naar de buitenkant, terwijl het afgekoelde gesteente naar beneden zakte. Deze zogenoemde convectiestroming is vandaag de dag nog steeds aan de gang in de aardmantel en laat ook de aardplaten bewegen.

Video plate-tectonics door convectie. Duidelijk zichtbaar is de golvende voortplanting van heet en afkoelend gesteente.

Uit het binnenste van de jonge Aarde ontsnapten gassen en vormden de atmosfeer. die bestond uit grote hoeveelheden waterstof, waterdamp, stikstof, ammonia, methaan, zwavelwaterstof en koolmonoxide. Een vergelijkbaar gasmengsel komt ook nu nog vrij bij vulkaanuitbarstingen.

Uit de oeratmosfeer regende vermengd water op de Aarde neer. Samen met het water dat door inslaande planetoïden en kometen op de Aarde terechtkwam, vormde dit de eerste oceanen. Ook kwam er water vrij bij vulkaanuitbarstingen.


De atmosfeer bevatte nog geen zuurstof. Daardoor kon er ook nog geen ozonlaag gevormd worden, die de schadelijke UV-straling van de Zon tegenhield. De straling en de giftige gassen maakten de aarde verder ongeschikt voor praktisch alle vormen van leven zoals we die nu kennen…...op misschien de microworld na!

In een geleidelijk proces van miljoenen jaren begon het aardoppervlak af te koelen. Het aanvankelijk vermengde regenwater veranderde van samenstelling en de hete dampen waren neergeslagen in de omvangrijke oceanen. Onderzeese vulkaanuitbarstingen brachten hete magma aan de oppervlakten en stolde tot lavagesteente.

En dan zien we, naast de golvende voortplanting, ook ander eigenschappen die ’t heelal kenmerken: samenklontering en zwaartekracht. Het gebeurde al vele miljarden jaren eerder toen gigantische gas-en stofwolken zich gingen verdichten en samenklonterden om sterren te laten ontstaan. Aan het begin van het Archeïcum klonterden lavagesteenten samen.

Lava vloeit uit en vormde de eerste kleine continenten, die hier en daar boven water uitstaken.

Het eerste continent Ur

In de vroege stadia van de formatie van de Aarde was de hittestroming zo intens dat het de stabiliteit voor continenten niet kon bieden. Uiteindelijk koelde de aarde af en dit was een noodzakelijke stap voor de vorming van continenten.

Drie miljard jaar geleden werd Ur het eerste supercontinent op Aarde. Het was waarschijnlijk kleiner dan Australië. Twee miljard jaar later voegde Ur zich met enkele andere kratons (stukken continentale aardkorst) samen om het grotere Rodinia te vormen. We vinden op dit moment segmenten van het eerste continent in zowel in Afrika, als in Australië en ook in India. Sommige wetenschappers denken echter dat Vaalbara, een theoretisch supercontinent, Ur misschien is voorgegaan. De naam Vaalbara is een samenvoeging van het Kaapvaal kraton in Zuid-Afrika en het Pilbara kraton in West-Australië. Dit is niet verwonderlijk: door tektonische verschuivingen gedurende honderden miljoenen jaren is het voor te stellen dat deze stukken aardkorst aan elkaar vast hebben gezeten.

Het bestaan en de ligging van de verschillende kratons en (super)continenten zijn gereconstrueerd met behulp van Paleomagnetisme. Gebaseerd op een nieuwe methode van paleomagnetische data-analyse, werd een reconstructie van de Kaapvaal, Pilbara en andere kratons in het Archeïcum getest. De meest waarschijnlijke posities van de verschillende kratons binnen de supercontinenten Kenorland en Rodinia zijn voorgesteld. Nieuwe paleomagnetische gegevens verkregen op basis van de archeïsche complexen maakten het mogelijk de beweging van kratons te berekenen op 4-9 cm per jaar. De paleomagnetische reconstructie is in goede overeenstemming met de structureel-geologische eigenaardigheden van de gezamenlijke complexen. Er zijn verschillende reconstructies voorgesteld voor de precieze onderlinge ligging van de kratons die samen Rodinia vormden. Op welke manier de kratons precies aan elkaar gelegen hebben, is niet geheel duidelijk. Belangrijk was wél dat Rodinia zich in de tropen bevond, waar het klimaat warm en nat is vergeleken met hogere breedtegraden.

Kenorland werd gevormd 2,7 miljard jaar geleden
De kratons die Rodinia vormden werden samengevoegd tussen 1,3 en 0,9 miljard jaar geleden.

Bij het zoeken naar bewijs van voorbije supercontinenten vonden geologen in mineralen van magmatische gesteenten van Rodinia, zirkoonkorrels, een duurzaam mineraal dat zich vormt bij gesmolten gesteenten bij hoge temperaturen.

Zirkonen geven een beeld van de eerste drie- tot vierhonderd miljoen jaar van de aarde,

De onderzoekers hebben aangetoond dat Rodiniaanse mineralen, die de elementen niobium en yttrium bevatten, vergelijkbare hoge concentraties van het element zirkonium bevatten. Bovendien komen deze pieken goed overeen met hogere wereldwijde concentraties van yttrium, niobium en zirkonium in de gevonden magmatische gesteenten van Rodinia, in vergelijking met alle andere supercontinenten. Om deze bevindingen te verklaren, veronderstellen de onderzoekers dat Rodinia tijdens zijn vorming mogelijk een beperkt boogmagmatisme heeft meegemaakt: Continental arc, een keten van vulkanen in een boogvorm. (de rode stippen en de groene gordels op de afbeelding van Rodinia)

Na zo’n 300 miljoen jaar dreven de kratons die dit supercontinent vormden uiteen. Dit had verstrekkende gevolgen voor de hele planeet: deze veranderde in een bevroren Aarde! Het opbreken van Rodinia zorgde ervoor dat een groter oppervlak van het continent aan de weer-elementen werd blootgesteld. Door het uiteenscheuren van Rodinia was er veel vulkanische activiteit, dus regen was bijzonder zuur. Het oppervlak van de continenten bestond voor het grootste deel uit jong basalt dat gemakkelijk erodeert. De natte, sterk geërodeerde gesteenten begonnen CO2 uit de lucht te halen, waardoor de temperatuur op aarde rap daalde.

De naam Rodinia is afgeleid van het Russische woord voor “voortbrengen”: het bracht met het uiteendrijven een (grotendeels) bevroren Aarde voort, 600 miljoen jaar geleden. Mogelijk was het een periode van wel 12-miljoen-jaar!

Bevroren Aarde kende warme plekken (de donkere gebieden), waardoor er tóch een weercirculatie mogelijk bleek te zijn.

De vulkaanuitbarstingen op de verschillende kratons zorgden voor een stijging van het koolstofdioxidegehalte in de atmosfeer, waardoor er  een broeikaseffect ontstond.
Als gevolg van het broeikaseffect nam de temperatuur op aarde toe en het ijs begon te smelten.

Afbeeldingsresultaat voor pannotia supercontinent
Kratons dreven uit elkaar door de voortdurende tektonische golvende bewegingen en brachten gedurende miljoenen jaren nieuwe continenten bij elkaar. Soms in het poolgebied, dan weer rond de evenaar. 600 miljoen jaar geleden was dit de formatie van Pannotia, waarvan het bestaan betwist wordt. (klik op afbeelding)

Het supercontinent Pannotia kwam in feite tot stand toen Rodinia zichzelf binnenstebuiten keerde. In plaats dat Laurentia het centrum van dit supercontinent werd, zoals het geval was met Rodinia, stond Afrika centraal, omringd door de rest van Gondwana (India, Antarctica, Australië, Madagascar, Arabië en Zuid-Amerika). Dit gebeurde omdat Pannotia werd gevormd door de subductie van uitwendige oceanen (die Rodinia uit elkaar haalde en Pannotia samen duwde). Pannotia was relatief kortdurend en kwam ongeveer 650 miljoen jaar geleden samen met de Pan-Afrikaanse orogenie (gebergtevorming) en brak toen ongeveer 560 miljoen jaar geleden uit elkaar met de opening van de Iapetus Oceaan.
Gedurende de periode zweefde Laurentia, Baltica en Siberië rond de buitenranden van Pannotia maar in dezelfde positie als zij hadden genoten in Rodinia. Het uiteenvallen van Pannotia en de opening van de Iapetus Oceaan leidden tot de explosie van het leven in het Cambrium, aangezien de oceaanbassins wijd verspreidden met de ondiepe continentale plankmarge die de verspreiding van enorme aantallen soorten planten en dieren in zee toeliet.

Afbeeldingsresultaat voor cambrische explosie
‘Cambrische explosie’ een achterhaald begrip. (klik op afbeelding)

Met de opening van de Iapetus Oceaan, Baltica en Siberië gescheiden van Laurentia en dreef in een tegenovergestelde richting. De Iapetus Oceaan sloot opnieuw in de vorming van het kleine supercontinent Laurasia ongeveer 420 miljoen jaar geleden. Laurasia werd later het noordelijke onderdeel van Pangaea.

Ongeveer 400 miljoen jaar geleden botste daarna Laurentia, dat vanzelfsprekend na miljoenen jaren ’n andere ligging had verkregen, tegen het continent Baltica. Hierbij vond orogenese plaats. Deze gebergtevorming wordt de caledonische_orogenese genoemd. De botsing zorgde voor het ontstaan van een gebergte, dat zich van de provincie Brabant tot in het zuiden van Engeland uitstrekte: Het Massief van Brabant is een reeks van plooien (en dus ondergrondse golvingen!).

Golvend Massief van Brabant.
Deze kaart illustreert het uiteenvallen van het supercontinent, Rodinia, dat 1100 miljoen jaar geleden ontstond. Het late Precambrium was een ‘Ice House’-wereld, net zoals het nu is/was met een bevroren Noord- en Zuidpoolgebied.
Alle zuidelijke continenten samen hebben ooit één geheel gevormd. India, Antarctica en Zuid-Afrika bevonden zich 140 miljoen jaar daarvóór rond de evenaar (zie kaart erboven). Het supercontinent Gondwana bevond zich vlakbij de zuidpool.
Gondwana lag rond de plek van het huidige Antarctica, maar het klimaat was redelijk mild. De blauwe stip is de Zuidpool.

De naam Gondwana komt van het gebied Gondwana in India, omdat één van de eerst gevonden rotsformaties van dit supercontinent in dat gebied zijn onderzocht. Om inzicht te krijgen in een vele miljoenen jaren lang proces van plaattektoniek:

Gondwana begon in het late Jura (ongeveer 160 miljoen jaar geleden) uiteen te vallen, toen Afrika zich losmaakte en langzaam naar het noorden begon te bewegen. Het volgende grote blok dat afbrak was India, samen met Madagaskar, in het vroege Krijt (ongeveer 125 miljoen jaar geleden). Later maakte India zich los van Madagaskar en dreef naar het noorden. Australië brak 96 miljoen jaar geleden van Antarctica af en Nieuw-Zeeland volgde ongeveer 80 miljoen jaar geleden.

Van het late krijt ga ik nu ‘even’ 161 miljoen jaar terug, toen in het late Perm, het grootste en het meest tot de verbeelding sprekende supercontinent Pangea was gevormd.

Vanaf 600 miljoen jaar geleden brak het vor