En hoe beleven zij de wereld?
Netvlies centraal en perifeer zicht
Hoe ziet een hond en andere zoogdieren?
Een vos ‘ziet’ het magnetisch veld

Bijen weten precies waar en wanneer er nectar en stuifmeel te halen is: edepot.wur.nl
Hoe dieren zien vraagt volgens mij iedereen zich wel eens af. De vraag komt bij mij in ieder geval binnen als ik een honingbij nectar zie oogsten of een libel met subtiele vleugeltjes zie fladderen boven een bloemenzee. En als een vogel feilloos een tak weet te vinden als rust of uitkijkpunt. Wat ziet een pony starend voor zich uit en hoe weet een hond of een kat dat jij het bent? Waarom vliegt een mug razendsnel weg als ik wil meppen? En je hoeft ’n flinterdun spindraadje maar nauwelijks te raken en het spinnetje sprint weg…..alsof het leven, dit keer letterlijk, aan een zijden draadje hangt. Overigens zijn spinnenwebben wel 5x sterker dan een stalen draad van dezelfde dikte!
Opbouw van de ogen
Maar ik wil beginnen met hoe wijzelf de wereld zien met onze eigen ogen.De opbouw van de ogen is in z’n grondvorm voor alle zoogdieren hetzelfde. De functie en de werking van de ogen van alle zoogdieren komt zodoende ook in grote lijnen met elkaar overeen.

Aan de buitenkant van de oogbol bevinden zich drie lagen:
- De buitenste laag is de harde oogrok. Deze laag geeft het oog zijn stevigheid en beschermt het. Je ziet het als het wit van je ogen.
- Aan de voorkant van het oog gaat deze oogrok over in het doorzichtige hoornvlies. Deze heeft de vorm van een bolle lens en is voor het grootste deel verantwoordelijk voor het breken van de lichtstralen van buitenaf.
- De middenlaag wordt gevormd door het vaatvlies. Zoals de naam al aangeeft, liggen hierin veel bloedvaten die het oog – en vooral het netvlies – voorzien van voedingsstoffen en zuurstof. Het vaatvlies gaat aan de voorkant over in het ciliaire lichaam (interne oogspier)dat de ooglens omvat. Hierin liggen kringspieren die door zich samen te trekken en te ontspannen de vorm van de lens beïnvloeden.
De binnenste laag is het netvlies, oftewel retina.. Dit bekleedt de binnenkant van de oogbol.
De lens is doorzichtig en bol, en is verantwoordelijk voor 20% van de breking van de stralen op het netvlies. De lens zit d.m.v. dunne draadjes (de zonulavezels) vast aan de interne oogspier.
- Als de spieren van dit ciliaire lichaam samentrekken, wordt de lens boller waardoor je iets op korte afstand scherp kan zien.
- Als deze spieren verslappen wordt de lens juist platter waardoor je in de verte scherp ziet.
Vóór de lens ligt de iris oftewel het regenboogvlies die de kleur van je ogen bepaalt. De pupil is een opening in de iris waardoor het licht het oog binnenkomt.
- De iris regelt de grootte van die opening: bij erg weinig licht is de opening groot, bij zeer fel licht juist klein.
De voorste oogkamer bevat een waterige vloeistof met voedingsstoffen voor het hoornvlies en de lens. De grote oogkamer, het glasachtig lichaam, ligt achter de lens en is gevuld met een geleiachtige heldere vloeistof. Deze vloeistof houdt de oogbol in vorm en het netvlies op z’n plek.
De oogzenuwen zijn de op één na grootste zenuwen van het menselijk lichaam. Zij geven de signalen van de miljoenen lichtgevoelige cellen in het netvlies door naar de hersenen.
De blinde vlek is een deel van het netvlies achterin het oog waar de oogzenuwen samenkomen en het oog verlaat. Hier zit geen netvlies en er zijn hier ook geen lichtgevoelige cellen. Met andere woorden: op deze plaats is ieder mens virtueel blind. De lichtstralen van iets wat je wilt zien, worden hier niet opgevangen door de hersenen en je zult het dus niet kunnen zien.

Blinde vlek proef: Kijk naar de stip, terwijl je je linkeroog dicht houdt. Zorg dat de afstand tussen de oog en het beeld ongeveer 50 cm is. Blijf goed naar de stip kijken, terwijl je langzaam dichterbij het scherm komt. Op een gegeven moment zul je merken dat je vanuit je ooghoeken geen kruisje meer ziet. Dit is het moment dat de lichtstralen van het kruisje precies op de blinde vlek vallen.

De gele vlek of macula is je centrale zicht. Het zit recht achter de pupil, in het midden van het netvlies, bevindt zich de ‘gele vlek’. Omdat in de gele vlek extreem veel kegeltjes zitten, is dat het enige gebied waarmee je echt scherp kunt zien. Je merkt dat vooral als je naar een klein detail kijkt. Dat zie je scherper dan iets wat ernaast ligt. Kijk je rechtstreeks naar iets, dan gebruik je dit gedeelte van je retina (netvlies) in het midden zie je scherp, je centrale blikveld erom heen zie je nét iets minder scherp. Dat komt doordat in de rest van de retina meer staafjes zitten en minder kegeltjes. De gele vlek is ongeveer 2,5 mm in doorsnede.


Netvlies, centraal en perifeer zicht

Bron: Natuurlijk Zien
Het netvlies (of retina) is een uiterst dun vlies, samengesteld uit 8 laagjes cellen. In dit vlies bevinden zich de lichtgevoelige uiteinden van zenuwcellen die er voor zorgen dat de stralen die het oog binnenvallen doorgestuurd worden naar de hersenen.

Kegeltjes hebben veel licht nodig.
De kegeltjes kunnen:
- Kleur zien
- Scherp zien
- Details waarnemen
Staafjes hebben niet veel licht nodig, en zijn dus lichtgevoeliger om in het donker te kunnen zien. Ze werken zelfs beter als ze een poosje aan het donker gewend zijn.
De staafjes kunnen:
- Contrasten zien in grijstinten
- Niet scherp zien
- Heel goed beweging opmerken
’s Nachts, in het donker, is er te weinig licht voor je kegeltjes en zie je dus alleen met je staafjes. Vandaar dat je dan geen kleur ziet en ook niet scherp kan zien.
Kleuren zien heeft eigenlijk niet veel te maken met de waarneming van licht. Licht is niets meer dan een deel van het elektromagnetisch spectrum dat ligt tussen 380 en 740 nanometer. Een nanometer is een miljoenste van een millimeter.

Het waarnemen van kleuren berust eigenlijk op het vermogen van onze ogen om licht in verschillende golflengtes waar te nemen en ook om die golflengtes te filteren. Dat filteren gebeurt door lichtgevoelige pigmenten in onze ogen. Zij splitsen het licht uit in rood, groen en blauw. Maar voor het zien van kleur heb je niet perse licht nodig. Je kunt bijvoorbeeld ook kleuren waarnemen door ze je met de ogen dicht voor te stellen. Er komt dan geen licht binnen. Veel mensen kunnen door op hun ogen te drukken ook ‘kleuren’ waarnemen.
In ons oog zitten ongeveer 130 miljoen cellen waarvan maar 7 miljoen kegeltjes. Die kegeltjes functioneren dus alleen bij daglicht en maken het ons dus mogelijk om kleuren waar te nemen. De staafjes zorgen voor zicht in lage lichtomstandigheden. Staafjes vormen dus als het ware onze nachtkijker. Als de staafjes niet werken zijn we ‘nachtblind’.
Je perifere blikveld
Alles wat buiten je centrale blikveld ligt noem je het perifere blikveld. Kijk je recht vooruit, dan zie je ook nog veel opzij van je. Maar omdat je die stralen bijna uitsluitend opvangt met staafjes zal je daar niet scherpzien en zie je ook veel minder kleur. Bewegingen merk je daar juist wel makkelijk op. Veel mensen sluiten hun perifere blikveld af, vooral als ze geconcentreerd ergens mee bezig zijn. Denk maar aan computeren of op je mobiel kijken. Maar perifeer zicht is minstens zo belangrijk als je centrale zicht.
Dieren zien de wereld gewoon zoals ze die zien met hun eigen specifieke gewaarwording. Wij kunnen dit zicht alleen maar benaderen met bepaalde technieken die mensen ervoor hebben ontwikkeld. Dieren zelf zullen het zicht mogelijk nét iets anders waarnemen en beleven.
How-animals-see-the-world-in-360°
Nachtdieren hebben bolle ogen om meer licht te kunnen opnemen. Bovendien hebben ze een reflecterende laag achter het netvlies, het tapetum lucidum.

Het invallende licht wordt door dit ‘lichtend tapijt’ teruggekaatst op de lichtgevoelige staafjes, die zodoende nóg ’n keer licht kunnen opvangen en weergeven. Het oog van een nachtdier heeft meer staafjes dan kegeltjes, daarom kunnen deze dieren ’s nachts minder scherp zien en ook weinig kleuren waarnemen.

How-do-animals-see-in-the-dark
Hoe ziet een hond en andere zoogdieren?
‘Als je een licht/donkere zonnebril opzet en op je knieën kruipt, zie je ongeveer wat een hond ziet. Je kunt iets zien liggen wat op tafel ligt, maar alles heeft heel weinig kleur’
Honden hebben ook het licht reflecterende tapetum lucidum in hun ogen, en zien ze ’s avond beter dan wij. Ze hebben echter geen scherp zicht op verre afstand en zijn ’n beetje bijziend. Daarom is het reukorgaan bijzonder goed ontwikkeld. Een hond herkent je allereerst aan je geur en merkt je gedrag op. Honden zien wel degelijk kleuren, maar wél iets anders dan wij.

Het oog van de hond heeft twee verschillende types kegeltjes, de mens heeft er drie: rood, blauw en geel/groen. Die voor de rode kleur ontbreekt bij honden. Een hond ziet dus geen rood en ervaart rode dingen als (donker)groen. Een rode bal in het gras is dus voor een hond lastig te vinden!


Hun zicht is er vooral op voorzien om beweging waar te nemen.
Hoe ziet een kat?
Katten hebben betere ogen dan honden. Ze zien ’s nachts evenmin als wij, alleen hun ogen zijn goed aangepast om met heel weinig licht te kunnen kijken: het netvlies van een kat heeft meer staafjes, en maar weinig kegeltjes waardoor ze geen kleuren kunnen zien, dus ze zien alles in zwart/wit. Hun pupillen gaan zo ver mogelijk open om zoveel mogelijk licht binnen te laten.
Door hun grote pupillen ‘s nachts is het alsof de ogen licht geven, als reflectors. Terwijl de pupillen overdag in het zonlicht ‘n smal spleetje vormen. En ook katachtigen hebben een tapetum lucidum achter op en in hun netvlies, waardoor hun ogen oplichten in het donker.


Konijnen.
Hun ogen zijn niet ontworpen om efficiënt voedsel te kunnen vinden, maar om heel snel roofdieren te zien aankomen vanuit bijna alle kanten. Elk bewegend object zou een roofdier zijn, en vanwege hun lange oren kunnen konijnen hun roofdieren goed ontlopen door pijlsnel en zigzaggend het hazenpad te kiezen.
De ogen zijn hoog aan de zijkant van de kop te vinden, waardoor het konijn bijna 360 graden in de rondte en ver omhoog kan kijken, zonder z’n kop te hoeven draaien. Het nadeel van deze oogstand is, dat ze niet goed recht vooruit kunnen kijken: dat is hun blinde vlek!

Het voedsel vlak vóór ze, kunnen ze niet daardoor niet snel vinden, of schrikken ze van een hand, die het konijn van voren benadert. De blinde vlek wordt overigens gecompenseerd door hun snorharen en lange oren, waardoor ze het voedsel kunnen voelen. Konijnen kunnen, ook door hun oogstand, geen diepte zien: als een konijn je van de zijkant aankijkt met het hoofd schuin, dan kijkt die je in feite zo recht mogelijk aan! Konijnen zijn ook zo goed als kleurenblind. Ze kunnen enkel ’n ‘soort groen en blauw’ van elkaar onderscheiden.

Kuddedieren.
Deze grazers leven in groepen en beschermen zich met hun grote ogen, die in groothoek van ongeveer 360 graden goed kunnen zien. Als ze rechtop vooruit kijken, kunnen deze dieren hun ogen dusdanig draaien, dat ze bijna het puntje van hun staart zien! Vanwege hun eveneens grote pupillen is het zicht van kuddedieren in het donker redelijk. Gedragsonderzoek heeft bevestigd, dat ze niet helemaal kleurenblind zijn. Een stier komt dus niet op de rode kleur af van de vlag, maar door de beweging denkt de stier, dat de vlag hem bedreigt. Een varken kan ruim rondom zich heen zien met z’n kraaloogjes, zo’n 310 graden en ziet dan vooral contrasten op een beperkte afstand. Varkens houden van schemering. Als ze ergens rondlopen waar ze nog nooit geweest zijn, houden ze hun kop omlaag. Zo kunnen ze voelen, ruiken en proeven wat er op de grond ligt. Dat verkennend gedrag zou je kunnen vergelijken met dat van een blind mens met een geleidestok.
Koeien
Koeien zien maar zo’n 30 procent van wat de meeste mensen zien. Ze hebben wel een blikveld van 330 graden. Het verschil tussen licht en donker nemen de herkauwers extremer waar. Hun ogen hebben meer tijd nodig om te wennen aan andere lichtverhoudingen. Al met al leidt het ertoe dat runderen situaties die voor mensen volledig probleemloos zijn als stressvol kunnen ervaren.

In de monoculaire zone wordt niet met beide ogen, maar met één oog waargenomen.
Paarden.

Van alle zoogdieren op de wereld, heeft het paard de grootste ogen. Paarden hebben ook een heel ander zicht dan wij, de mens. De ogen van een mens naast elkaar, vooraan in het gezicht, bij paarden staan de ogen aan de zijkant. Het is belangrijk dat je je daar bewust van bent, want het verklaart vele reacties die paarden soms hebben.


Op de tekening hiernaast zie je ook waar het paard “blinde vlekken” heeft als hij zijn hoofd recht voor zich houdt. Blinde vlekken zijn de plaatsen dat een paard niets kan zien. Wanneer een paard zijn hoofd recht voor zich houdt, dan ziet het paard de blauwe velden niet. Als hij zijn hoofd echter draait naar links of naar rechts (zonder zijn voeten te verplaatsten), ziet hij wél de blauwe velden.
De rode vlek kan het paard niet zien, ook niet als het hoofd wat gedraaid wordt. Daarvoor moeten de voeten verplaatst worden. Onder hun hoofd zien paarden ook niets. Als een paard bv, door een put of door een waterplas moet, dan kunnen ze wat terughoudend zijn op het moment dat ze er effectief door moeten gaan. Ze zien immers niet waar ze hun voeten neerzetten.
Monoculair en binoculair zien kunnen paarden niet combineren. Als ze bv grazen kijken ze monoculair, ze scannen de omgeving. Dit is nodig als je een prooidier bent: overzicht! Moeten ze een voorwerp/sprong/mens/ inschatten: dan kijken ze binoculair, want dan kunnen ze diepte inschatten.
Paarden zien scherp, maar wel op een andere manier scherp dan wij. Als wij voor ons uit kijken zien we enkel dat punt scherp waar we effectief naar kijken. Alles daarrond vervaagt geleidelijk aan (test het maar: kijk naar een punt dichtbij of in de verte, houd je ogen daar strak op gericht en bemerk hoe alles daarrond vager wordt hoe verder de afstand van dat punt is). Het beeld van een paard is minder hoog, maar wel veel breder (aangezien ze bijna volledig rondom zich kunnen kijken). In het midden van die brede strook ziet het paard scherp. Als hij iets wil scherp zien dat laag bij de grond is, zal hij zijn hoofd lager brengen, om op die manier de “strook” waarin hij scherp ziet, naar omlaag te brengen.
Paarden zien veel beter in het donker dan de mens. Paarden hebben wel een langere aanpassingstijd nodig dan wij bij verandering van licht naar donker en omgekeerd.
Men denkt dat een paard het best blauw-geel-groen tinten ziet. Op de tekening zie je het verschil tussen welke kleuren een mens ziet en welke kleuren een paard ziet.

Paarden zien dus vooral grijs, blauw, groen en gele tinten, en ook wit kunnen ze onderscheiden. Rood zien paarden geel-groenig, maar er zijn ook beweringen dat een paard wél perfect rood kan zien, omdat dit de kleur is van bloed. Bloed kan betekenen dat een dier aangevallen is geweest door een roofdier en dat er dus roofdieren in de buurt zijn. Anderen zeggen dan weer dat een paard bloed kan ruiken, en dat het dus geen rol speelt of ze de kleur ervan zien of niet.

Mollen.
Onder de grond, in het donker, is een mol dag en nacht bijna zonder rust bezig om insecten te vangen. Hun zicht en gehoor zijn slecht ontwikkeld, maar stekeblind zijn mollen zeker niet. Met hun reuk en tastzin, samen met uiterst gevoelige snorharen zijn ze prima in staat zich in het donker ‘blindelings’ hun weg te vinden. De huid is bedekt met korte fluwelen haartjes, die achterwaarts gericht zijn, die hen daardoor niet hinderen in de smalle ondergrondse mollengangen.

Hoe zien vleermuizen?
Vleermuizen leven uitsluitend van insecten, behalve de vampiervleermuis: een kleine beet op slapend vee. Alleen wanneer deze soort geen kleine dieren vindt in hun leefomgeving……kan de mens wel ‘ns het bloedslachtoffer worden….
In zekere zin is de mens anno 2020 een virusslachtoffer van een vleermuis.

Waar vermoedelijk de coronavirussen vandaan komen…….
Vleermuizen “zien met hun oren”. Maar dit heeft wel een grens: in het pikdonker zien ze helemaal niks! Uilen en andere nachtdieren hebben nog altijd een beetje (maan)licht nodig om te kunnen jagen. Vleermuizen bezitten een uniek systeem van echolocatie om dit probleem te omzeilen. Een ander woord is SONAR Sound Navigation And Ranging (navigatie en plaatsbepaling)
Een vos ‘ziet’ het magnetisch veld
Hoewel zijn verwanten de wolf en de jakhals in roedels leven, is de vos liever alleen. Ook jagen en slapen doen ze het liefst alleen. Wanneer er jongen zijn, leeft een vos wel in een groep. Ze graven dan holen onder de grond waarin ze hun jongen grootbrengen. Als de jongen het nest verlaten, blijven ze nog een tijdje bij de ouders. Daarna gaan ook zij hun eigen weg.
Een vos ‘ziet’ het magnetisch veld, neemt het magnetisch veld waar als een soort ring van schaduw in zijn ogen. Er bevindt zich proteïne Cryptochroom(oogeiwit Cry4) in het netvlies. De vos gaat eerst op z’n gehoor af en voelt daarna met de bewegingen van z’n kop het aardmagnetisch veld. Op die manier ‘ziet’ de vos een prooi de magnetische veldlijnen passeren. Tijdens het jagen gebruikt de vos deze veldlijnen om zijn prooi te besluipen en te bespringen vanuit het noordoosten.

Meerdere dieren kunnen magnetische velden waarnemen: haaien, roggen, schildpadden, mieren, kreeften, kevers, vleermuizen en molratten, maar ook koeien en herten. In 2008 ontdekte de groep van Červený, geleid door de Tsjechische Hynek Burda, dat kuddes koeien en herten ook neigen uit te lijnen in een noord-zuidlijn als ‘levende kompasnaalden’. Het team van Burda bekeek de dieren met Google Earth-satellieten en liet zien dat ze de neiging hebben om naar het magnetische noorden te kijken, ongeacht de windsterkte, het tijdstip van de dag of de stand van de zon. Een jaar later vonden ze meer bewijs dat deze dieren worden beïnvloed door een magnetisch gevoel: hun nette lijnen zouden kunnen worden verstoord door hoogspanningslijnen, die sterke magnetische velden produceren. Hoe dichter de kuddes bij de lijnen komen, hoe chaotischer hun posities.
Wolven.

Hoe zien vogels.
De ogen van een vogel zijn in verhouding tot de kop zeer groot en opzij geplaatst, waardoor ze bijna alles kunnen overzien. Het oog is zo groot dat het perfect in de oogkas past zodat er weinig ruimte overblijft voor spiertjes. Hierdoor kunnen ze hun ogen dus niet zo makkelijk draaien, hun kop echter wel. Een merel draait zijn kop opzij naar de grond, alsof hij aan het luisteren is. Maar hij doet dit om de bodem goed te kunnen bekijken. Door de plaatsing van zijn ogen ziet hij namelijk bijna niks aan de voorkant, maar wel opzij. Er zijn overigens ook vogels die de ogen wel kunnen bewegen, zoals de roerdomp en de koekoek.

Aan de buitenzijde van het oog is het zogenaamde derde ooglid of knipvlies zichtbaar. Dit membraan ligt onder de oogleden aan de neuszijde en beweegt horizontaal over de oogbol. Het knipvlies houdt het oog schoon en vochtig.

Met de staafjes in het netvlies zien vogels licht en donker. De kegeltjes zorgen ervoor dat vogels kleuren waarnemen en een scherp beeld hebben. Bij vogels komen 4 soorten kegeltjes voor: rood, groen, blauw en ook ultraviolet: muizenurine licht op door de reflectie van UV-licht. Ook wordt UV-licht gebruikt voor navigatie.

Navigatie van sommige vogels
Er zijn ook vogels die zich oriënteren op het aardmagnetische veld. We weten dat vogels alleen dit magnetische veld kunnen detecteren als bepaalde golflengten van licht beschikbaar zijn – specifiek hebben onderzoeken aangetoond dat magnetische magnetoreceptie van vogels afhankelijk is van blauw licht. Dit lijkt te bevestigen dat het mechanisme visueel is, gebaseerd op de cryptochromen, die de velden mogelijk kunnen detecteren vanwege de quantum coherentie de quantum samenhang. Bron Science Alert.

Watch: How do birds use Earth’s magnetic field? 2021 How quantum mechanics help birds find their way
Zie ook een ander artikel op deze site: De mechanismen van het Quantum, fysica op het allerkleinste niveau …
Het mysterie achter de manier waarop vogels navigeren, is nu eindelijk opgelost: het is niet het ijzer in hun snavel dat een magnetisch kompas levert dat eerder vermoed werd, maar een eiwit in hun ogen waarmee vogels het magnetische veld van de aarde kunnen ‘zien’. Het al eerder genoemde oogeiwit Cry4 maakt deel uit van klasse proteïnen genaamd cryptochromen. Dit zijn fotoreceptoren die gevoelig zijn voor blauw licht, die zowel in planten als in dieren voorkomen. Deze eiwitten spelen een rol bij het ritme van de schommeling in de biochemische, fysiologische en gedragsfuncties om zich te oriënteren door magnetische velden te detecteren, een gevoel dat magnetoreceptie wordt genoemd. Magnetoreceptie is de mogelijkheid om het aardmagnetisch veld te voelen in richting en intensiteit.
Het meest goed bestudeerde voorbeeld van magnetoreceptie is dat van trekvogels zoals Europese roodborstjes (Erithacus rubecula), die het magnetische veld van de aarde gebruiken om hun weg te vinden tijdens migratie.

Duiding weergave afbeelding hierboven.
a. Het netvlies zet beelden van het optische systeem van het oog om in elektrische signalen die worden verzonden langs de lichtgevoelige ganglioncellen die de optische zenuw naar de hersenen vormen.
b. en c. retina-segment (netvlies-segment) en uitvergroting Retinal Layers. Het netvlies bestaat uit verschillende cellagen. De primaire signalen die ontstaan in de buitenste segmenten van de staafjes en de kegeltjes worden doorgegeven aan de horizontale, de bipolaire, de amacrine en de ganglioncellen.
d. e. f. Het primaire signaal wordt gegenereerd in het receptor-eiwit rhodopsine, schematisch weergegeven. De rhodopsine bevattende membranen vormen schijven (discs) met een dikte van ± 20 nm, die ± 20 nm ook weer van elkaar verwijderd zijn.
Een vogel navigeert door het luchtruim

Duiven
Onderzoekers hebben in het duivenbrein zenuwcellen ontdekt die het magnetisch veld van de aarde omzetten in een soort GPS-signaal. De haast bovennatuurlijke vaardigheid van postduiven om hun weg te vinden, is een populair onderwerp voor biologen. Eerder was al ontdekt dat enkele soorten duiven ook magnetische velden kunnen waarnemen: bepaalde zenuwcellen in het brein van een postduif zetten signalen van de magnetisch gevoelige zintuigen om in bruikbare richting aanwijzingen.
Van de roofvogels kies ik voor de Condor.

De grootste vogel te wereld met een spanwijdte van meer dan 3 meter

Roofvogels hebben een zeer hoge dichtheid van receptoren (kegeltjes en staafjes) en andere aanpassingen die de gezichtsscherpte maximaliseren. Hun netvliezen hebben twee gele vlekken per oog. Op één van deze plekken kan de roofvogel objecten aan de zijkant ook goed waarnemen, terwijl de mens zich moet focussen op het gebied, bijna in het midden van het netvlies. Roofvogels hebben 5 soorten kegeltjes (mensen maar 3) en kunnen dus veel meer kleuren zien. Het aantal staafjes is 2 x zo veel en zijn gelijkmatiger verdeeld. Roofvogels kunnen hun ogen onafhankelijk van elkaar gebruiken en door de stand van de ogen twee naast elkaar gelegen punten beter onderscheiden. Verder kunnen ze hun ogen sneller en over een groter bereik scherpstellen. Het interpreteren van bewegingen gaat bij roofvogels vanzelfsprekend goed: ze kunnen tot wel 150 beelden per seconde thuisbrengen!! Dit is vooral belangrijk bij het herkennen van prooien tijdens snelle jachtvluchten en voor het ontwijken van aanvallers.
Uilen.


In de platte uilenkop staan de naar voren gerichte ogen ver uiteen. Beide blikvelden overlappen elkaar onder een hoek van 70 graden. Daardoor beschikt de bosuil over een stereozicht waarmee hij de verblijfplaats van prooien tot op de centimeter nauwkeurig kan inschatten. Wat vooral opvalt in het grote bosuilenoog is de enorme pupil. Voeg daarbij het netvlies, dat is opgebouwd uit zeer lichtgevoelige staafjes, en je zult begrijpen waarom een uilenoog honderd keer sensibeler is dan dat van een mens. Proeven tonen aan dat de bosuil bij een verlichtingsniveau van 0,0000073 lux (ongeveer het licht van een kaars op vierhonderd meter afstand) toch nog een muis weet te vinden. Met zijn haarscherpe ogen en geluiddempende veren slaat de bosuil midden in de nacht genadeloos toe.
Een uil is eigenlijk een kat met vleugels: bijna geluidloos. Toch is het beter om zijn jachttalent te vergelijken met dat van soortgenoten, met dagjagers als de buizerd en de havik. Maar zijn ogen tonen opmerkelijke verschillen.

De wereld van de insecten

De ogen van alle insecten zijn samengestelde ogen, facet-ogen genoemd. Deze bestaan uit een heleboel losse deeloogjes, de ommatidia. Dat zijn er soms wel dertigduizend! Ieder deeloogje heeft een eigen lens en ziet een heel klein stukje van de wereld. Al deze deeloogjes samen vormen, als een soort mozaïek, een groter beeld van de wereld.


Bovenop de kop van alle insecten bevinden zich drie kleine enkelvoudige punt-ogen, de ocelli. Ze kunnen licht en donker onderscheiden, worden gebruikt om zich op de zon te oriënteren en spelen een rol bij het handhaven van een stabiele vlucht.

De hele omgeving zien.
Wij mensen kijken met onze ogen altijd maar één kant op. Als wij willen weten wat er achter ons gebeurt, moeten we ons hoofd omdraaien. Insecten zien dankzij hun bolle ogen vol deeloogjes, die alle richtingen opstaan, hun hele omgeving. Daarom ziet een vlieg je bijna altijd aankomen, van welke kant je hem ook besluipt.
Kleuren zien
De meeste insecten zien kleur en ook UV-licht. Bij sommige bloemen die voor ons helemaal geel zijn, zien insecten een vlek in het midden die wij dus niet kunnen zien. Dankzij deze vlek weten de insecten snel waar ze moeten landen voor een lekker hapje nectar.

De Honingbij.
Dit licht ik uitgebreid toe, want het is buitengewoon indrukwekkend hoe een bijenkolonie hun wereld inricht en beleeft! Hier is sprake van een bovennatuurlijk intellect, wat voor de honingbij een vanzelfsprekende manier van leven is! Ze hebben een eigen Universum

Bijen-deel-2-van-de-film-het-universum-van-de-honingbij
Bijen hebben 2 facetogen aan de zijkant en 3 puntogen bovenop de kop.

- Een bij kan wel 200 beelden per seconde afzonderlijk waarnemen, waardoor tijdens een snelle vlucht laag over de grond, bloemen als ‘stilstaande objecten’ gezien kunnen worden.
- Bijen zien geen rood licht van het spectrum en zien deze kleur als zwart.
- Het voor ons onzichtbare UV-licht is voor bijen waarneembaar.
- Met de puntogen van insecten wordt de lichtintensiteit waargenomen i.v.m. daglengte en een eventuele naderende regenbui.
- Bijen zien met hun facetogen gepolariseerd licht d.w.z. voor een bij trilt licht in een bepaalde richting.

De ogen van de dar zijn met ongeveer 13.000 facetten het grootst. De werkbij heeft zo’n 6000 facetten en de koningin ‘maar’ ongeveer 5000. Zij hoeft dan ook het minst te zien.
Met de puntogen kan de lichtintensiteit worden waargenomen (dit i.v.m. daglengte en bijvoorbeeld naderende bui).

Speurbijen, ook wel haalbijen genoemd, zijn voortdurend op pad, om voedselbronnen te ontdekken. Wanneer deze speurbijen een interessante bron gevonden hebben, onthouden ze de locatie, en vliegen terug naar de kolonie. In de bijenkast communiceren ze met de andere bijen waar er wat te vinden is door specifieke waggel-dansjes op de raten. Vervolgens worden dan de andere bijen gemobiliseerd om te gaan foerageren. Onderzoekers hebben geconstateerd dat ’n zogenoemde waggeldans van de speurbijen gebruiken om de andere werksters te mobiliseren, eigenlijk gebaseerd is op de patronen van gepolariseerd licht. Aangezien de polarisatie van het licht aangeeft uit welke richting het komt, wordt dit vertolkt in de dansjes die de bij uitvoert op het verticale vlak van de honingraten.

Hoe maken bijen was?
Hoe produceert een honingbij perfecte zeshoekige raatcellen?
Bronnen: Bijenclub en Scientias
Bijen hebben speciale klieren, waarmee ze honing omzetten in was. Dit wordt het zweten van de bij genoemd. Dit zweten gebeurt in groepsvorm en kost de bij erg veel energie. Om 1 kg was te zweten, is er maar liefst 7 kilogram honing nodig!! De omgezette honing is niet direct een bruikbare bijenwas, er moet eerst flink op de samengebrachte was schilfertjes gekauwd worden om het zacht te maken. De zachte was is bruikbaar om honingraat van te maken. De raten bestaan uit zeshoekige cellen.
De honingraatcellen beginnen als perfecte cirkels. Vervolgens verhitten honingbijen de was. Doordat de cellen verhit worden, smelt de was en stroomt deze stroperige substantie als lava. Wanneer de was begint te stromen, worden de celwanden platter, waardoor ze de vorm gaan aannemen van een zeshoek. Dit zien we ook gebeuren met zeepbellen in bad.
De honingraat wordt gebruikt voor opslag van honing, stuifmeel en als broedkamer. Nieuwe was heeft een witte kleur, maar wordt onder invloed van licht snel geel. Dit kan zelfs verder verkleuren naar een bruine en zwarte kleur als de raten veel gebruikt worden. Bronnen: Bijenclub en Scientias
Onderzoekers schrijven in het blad Science Express, dat bijen (en ook hommels en libellen) en communiceren met bloemen en planten door gebruik te maken van elektrische velden. Dit is te danken aan de isolerende waslaag op de bladeren van planten en bloemen, waardoor een elektrische lading aangetrokken wordt en vastgehouden. Door verdamping na een regenbui, brengen de bladeren negatief geladen deeltjes in de lucht. Wanneer bijen, hommels en libellen door de lucht vliegen, genereren ze een positieve lading. Zodra zo’n geladen insect een geladen bloem aanraakt, ontstaat er een zwakke elektrische aantrekkingskracht.
Het Bijenvolk.
Ik spreek liever van een ‘volk’, dan de benaming ‘kolonie’ te gebruiken. Verdieping in deze bijzondere wezentjes dient respect af! Bijen zijn, volgens mij naast vele andere insecten, sociale en zelfs intelligent te noemen, levend in een eigen universum met eigen vanzelfsprekende regels, wetten, plichten en rangordes.
Honingbijen hebben een strikte rangorde waar ieder zich vanzelfsprekend aan houdt, dus niet van ‘bovenaf opgelegd’.
Werksters: Het merendeel van de bijen zijn werksters. In de zomermaanden leven er tussen de 40.000 en 60.000 bijen in een volk. In de winter zijn er uitsluitend werksters en dat er dan tussen de 5.000 en 20.000.
Darren: In de zomer leven er een paar honderd darren in het bijenvolk. Ze vallen op door hun forsere lichaamsbouw en hun grote facetogen. Darren moeten door de werksters gevoed worden. Zodra er in de natuur voldoende nectar aanwezig is, wordt darrenbroed aangelegd. Darren ontwikkelen zich uit onbevruchte eitjes en hebben 24 dagen nodig om tot ontwikkeling te komen. Hun voornaamste taak is het bevruchten van de koningin. Darren kunnen niet steken. Zodra de werksters aan het einde van de zomer ophouden de darren te voeden, moeten ze het volk verlaten en sterven ze.
De koningin: Ze is groter dan de andere bijen en heeft slechts 16 dagen nodig om tot een volle ontwikkeling te komen. De koningin verlaat de korf slechts eenmaal in haar leven voor de bruidsvlucht. Ze vliegt dan zo hoog mogelijk de lucht in, waar ze bevrucht wordt door 10 tot 15 darren die dezelfde hoogte bereikt hebben: voor haar als teken dat het ‘perfecte werksters en darren zullen worden’. Hierna bestaat haar voornaamste taak uit het leggen van eitjes en het regelen van het leven in het volk. In het hoofdseizoen kan de koningin tot wel 2000 eitjes per dag leggen, wat meer is dan haar eigen lichaamsgewicht! Deze enorme voortplantingskracht dankt ze aan het speciale voer wat ze krijgt: koninginnegelei. Bron: Bee-healthy-apitherapie.nl/bijen

Van alle bijen zijn het alleen de vrouwtjes die een angel hebben. Ze steken alleen als ze zich bedreigd of beknelt voelen uit verdediging.
Honingbijen kunnen echter maar één keertje steken. Dit is zo omdat hun angel bezet is met fijne weerhaakjes die ervoor zorgen dat de angel blijft zitten wanneer de bij zich wil terugtrekken. Hierdoor komt een gedeelte van haar ingewanden mee naar buiten en zal de bij dus sterven.
Hommels zijn vriendelijke insecten.
Uit de eerste eieren komen alleen werksters. Die nemen de bouw van het nest en het verzamelen van voedsel over van de koningin, zodat die zich alleen nog hoeft te richten op het leggen van eieren.
Wat later in de zomer komen er mannetjes en nieuwe koninginnen uit de eitjes. Deze verlaten het nest, op zoek naar een partner om zich mee voort te planten. De oude koningin zal sterven en zo begint de cyclus weer opnieuw. Bron: Bijenclub
Wespen veroorzaken in de tweede helft van de zomer overlast. Net als bijen hebben alleen de vrouwtjes-wespen een angel, en kunnen ons dus steken…….
In de cellen van de raat legt de koningin haar eitjes. De daaruit komende larven worden door haar verzorgd. Na de verpopping komen hier de werksters uit voort. Het zijn allen vrouwtjes en ze zijn onvruchtbaar. Zij nemen de zorg van de koningin over en zorgen voor de verdere uitbouw van het nest en de verzorging van het broed. De koningin gaat het nest nu niet meer uit en blijft bezig met eitjes leggen. In de tweede helft van de zomer worden er mannelijke wespen geboren en korte tijd daarna nieuwe, doch nu wel vruchtbare vrouwtjes. Zij verlaten het nest om te gaan paren. Vrijwel direct daarna sterven de mannelijke wespen; in de loop van het najaar volgen alle inwoners van het nest, zowel de koningin als de werksters. Niemand overleeft en het oude nest wordt niet meer bewoond. De jonge, bevruchte vrouwtjes zoeken een beschutte plaats op voor de overwintering en gaan pas in het voorjaar een nieuwe kolonie stichten. De tamelijk grote wespen die we in het vroege voorjaar zien, zijn dus altijd jonge koninginnen.
Waarom-zwermen-bijen



Wildebijen

Wilde-bijen-die-worden-bedreigd.
Vlinders en libellen.

Rupsen doen niets anders dan eten en nog ‘ns eten
Een volwassen vlinder heeft eigenlijk maar één taak: voortplanten en opnieuw eitjes leggen!
Paringsdrift bij vlinders.
In de wereld van de vlinders zijn het meestal de mannetjes die op zoek gaan naar een vrouwtje om daarmee te paren (maar bij sommige soorten is het andersom). Ze doen dit door af te gaan op seks-geurstoffen (feromonen) die paringsbereide vrouwtjes verspreiden. Vaak herkennen ze een vrouwtje pas op het gezicht als ze haar tot dichtbij genaderd zijn. De voortplantingsorganen van een vlinder bevinden zich in het achterlijf. Parende vlinders kan je dan ook gemakkelijk herkennen, ze zitten met de achterlijven aan elkaar ‘vastgeplakt’.

De paring vindt soms al plaats voordat de vleugels van het vrouwtje zijn uitgehard. Er zijn ook soorten waarbij het mannetje de cocon van het vrouwtje opzoekt en gewoon gaat zitten wachten tot ze uitkomt; ook de cocon vindt het mannetje door af te gaan op feromonen, die dus al voor het uitkomen verspreid worden. Andere vlinders komen uit terwijl de geslachtsorganen nog niet volgroeid zijn en moeten eerst eten of een periode van rust ondergaan voordat de paring kan plaatsvinden. Bron: vlinderstichting

’s werelds grootste vlinder.
Maar net als bij de vleermuizen, heeft ook de vlinderpopulatie een storende zender in haar bevolking: letterlijk, met vele miljoenen brandharen per rupsband om uit te zenden….


Libellen


Als ze ontspannen zijn, worden de vleugels helemaal gespreid gehouden, of soms zelfs schuin naar beneden.

Juffers hebben een lang, dun achterlijf. Als ze ontspannen zijn, worden de vleugels langs het bovenlijf samengeklapt.
Libellen paren meestal terwijl ze vliegen. Het mannetje vliegt tijdens het leggen van de eitjes mee, hij houdt het vrouwtje vast met de tang van zijn achterlijf. Samen vormen ze dan een soort wiel (paringswiel of -rad). Na de bevruchting worden de eitjes meteen gelegd. Libellarven ruimen grote hoeveelheden muggenlarven op.

Libellen kunnen de vleugels onafhankelijk van elkaar bewegen. Ze kunnen net als een helikopter op een plek stil te staan, achteruit of opzij vliegen, loodrecht omhoog of naar beneden vliegen.
De vleugelslag is in vergelijking met sommige andere insecten betrekkelijk laag (20 tot 40 slagen per seconde). Sommige muskieten halen bijvoorbeeld wel 1000 slagen per seconde.
Grote libellen kunnen een snelheid halen van ruim 50 km per uur. Dit maakt ze tot de snelst vliegende insecten ter wereld. Libellen jagen vooral op het “gezicht” (met hun ogen) en grijpen tijdens de vlucht hun prooi. Een libel kan op 12 m afstand een bewegende prooi zien.
Waterjuffers vliegen veel langzamer en rusten vaker uit. Waterjuffers worden daarom makkelijker door vogels gevangen. Vooral de mannetjes verdedigen een eigen territorium tijdens de jacht.
Mieren

Let ook op de bij alle insecten voorkomende facet- en puntogen!
Wat is een mier?
- Mieren zijn vliesvleugelige, sociaal levende insecten: ze leven in kolonies die, net als bijen en wespen, bestaan uit vrouwtjes (werksters), mannetjes en een koningin.
- Mieren zie je vooral in de zomer. Hoe warmer het is, hoe actiever ze zijn!
- Mierennesten zie je op vele plekken en mieren zijn altijd op zoek naar voedsel.
- In Nederland vinden we bosmieren, tuinmieren en ‘rode’ steekmieren.
- Steekmieren zoeken vooral vochtige plekken op waar ook veel vegetatie aanwezig is. Ze komen vrijwel nooit in woningen voor.
Wat doen mieren en hoe leven ze?
Mieren hebben het druk! Ze verzamelen voedsel en bouwen aan het nest. Daarnaast verdedigen ze hun nest tot aan hun dood, want ze hebben veel belagers! Intussen zorgt hun koningin voor meer eitjes, want hoe meer miertjes……Hoe ontdekken mieren hun voedsel? Als ze lopen, laten ze een geurspoor achter voor andere mieren, dus kan elke mier hetzelfde pad bewandelen om bij voedsel te komen!

Deze mierensoort is warmteminnend, en je ziet hun nesten vaak in de buurt van een warmtebron.

Net als bijen en mieren kennen termieten enkel onvruchtbare vrouwtjes, behalve de koningin.
Er zijn ook een groot aantal mannetjes, die echter zeer spoedig sterven. Sommige koninginnen kunnen waarschijnlijk tussen de twintig en vijftig jaar oud worden en daarmee is de termiet verreweg het langstlevende insect.
Termietenheuvels

Een nieuwe kolonie termieten wordt gesticht door een mannetje én een vrouwtje samen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld mieren, waar het vrouwtje – de koningin – dit alleen doet.

Met aarde en speeksel gebouwde woonplek van een kolonie termieten.
De heuvels hebben uitgesproken vormen, zoals die van de kompastermiet, die lange wigvormige hopen met een noord-zuid-georiënteerde as bouwen: de felle zon heeft op deze manier geen vat op de ‘koelplaat’. Kompastermieten zijn zich instinctief, bijna intuïtief bewust van de kompasrichting!! Deze richting werkt een efficiëntere warmteregeling in de hand. De kolom van hete lucht die in de grondhopen toeneemt, drijft luchtcirculatiestromen binnen in het ondergrondse netwerk. De temperatuurcontrole (van zo’n 35°C) is essentieel voor de soorten die schimmeltuinen cultiveren en ook voor het verzorgen van de jonge insecten .
Termiet bedrijft landbouw met schimmels
Uit DNA-onderzoek is vast komen te staan dat ca. 30 miljoen jaar geleden een termietensoort op het Afrikaanse continent evolueerde die een symbiotische vorm van landbouw ging bedrijven met schimmels. De termieten zijn voor hun voedselvoorziening volledig afhankelijk van de schimmel. Zonder de schimmel gaat de termietenkolonie op den duur ten gronde.
De oudere werkers verzamelen buiten dood plantenmateriaal dat het nest in gebracht wordt en door de jongere werkers wordt opgegeten. De jongeren eten óók de bolvormige vruchtlichamen van de schimmel, met de verse sporen. De poep dient als ’n substantie waarin de sporen goed kunnen ontkiemen en groeien. Vervolgens eten de oudere termieten na ongeveer twee weken dit goedje – het verteerde plantenmateriaal met de schimmel – weer op,
Spinnen


C = kopborststuk D = ogen
E = kaak F = kaaktaster
De kaaktaster wordt ook een palpen genoemd, deze zijn ontstaan uit de kaken.
De meeste spinnen hebben meerdere ogen waarmee ze hun prooi (letterlijk) goed in de gaten kunnen houden. Spinnen hebben twee soorten kijkers: hoofd-ogen en bij-ogen. Met de hoofd-ogen zien ze vormen. En de bij-ogen zien het verschil tussen licht en donker. Sommige spinnen hebben trouwens helemaal geen goede ogen, maar ‘kijken’ met hun poten. Vliegt er een lekker hapje in hun web, dan voelen ze dat meteen. Grotspinnen hebben helemaal geen ogen. Een spin heeft dus meerdere ogen maar geen oren! Ze hebben zeer gevoelige haartjes op hun poten.

Spinnen behoren tot de klasse van spinachtigen, waartoe ook hooiwagens, schorpioenen, mijten en teken behoren. Alle spinachtigen hebben 8 poten, terwijl insecten er maar 6 hebben. Enkele bekende spinnensoorten in Nederland zijn de huisspin en de trilspin binnenshuis, en de kruisspin en huiszebraspin buitenshuis.




Bij springspinnen is vaak tenminste 1 ogenpaar (meestal de voor-middenogen) zeer goed ontwikkeld, kan diepte zien, verschillende kleuren en gepolariseerd licht waarnemen, en heeft een beweeglijk netvlies om het blikveld te kunnen vergroten. In het netvlies van deze spin zitten namelijk 4 lagen. Wetenschappers hebben ontdekt dat in één van die lagen een pigment aanwezig is, dat gevoelig is voor groen licht. In daglicht produceert deze laag altijd een onscherp beeld. De andere lagen produceren wél een scherp beeld.
De spin krijgt aldus een scherp en een minder scherp beeld binnen. Dat onscherpe beeld is sterk afhankelijk van de afstand tot de prooi. Hoe dichterbij de prooi, hoe onscherper het beeld. Op basis van die informatie en het andere wél scherpe beeld, kan de spin de perfecte sprong maken. Onderzoekers “plaagden” de spin. Ze zetten de springspin in rood licht. Dit licht heeft lange golflengten, en ook het groen was afwezig. In dit licht sprong de spin steeds naast de prooi……

De allergrootste en gevaarlijkste spin op Aarde.
Vissen

Meerval
Vissenogen zijn in verhouding best wel groot en ze stralen door het glanzende regenboogvlies. Wij mensen kunnen de ooglens bol maken, door onze oogspieren samen te trekken om dichtbij te kunnen zien of hol maken, door de oogspieren te ontspannen om in de verte te kunnen turen. Vissen kunnen scherpstellen door met spierbewegingen de ooglens naar voor of achter te bewegen.


De lens van een vissenoog is veel groter dan de lans in een mensenoog. In het vissenoog zit een spiertje dat de lens naar achteren en naar voren kan trekken. Zo kan de vis het beeld scherpstellen. In ruststand is het vissenoog op dichtbij ingesteld. Voor de vis is het niet zinvol ver weg te kunnen zien. Het belangrijkste dat de vis moet zien, zijn bewegingen en verschillen tussen licht en donker. Doordat de gezichtsvelden van beide ogen elkaar overlappen, is de vis in staat afstanden te schatten. De meeste vissen kunnen kleuren en vormen onderscheiden.



Het zicht bij vissen is afhankelijk van de leefomgeving van de vissoort. Het zicht moet namelijk aangepast zijn aan de omgeving om de vis goed te laten functioneren. Wateren worden onderverdeeld in verschillende zones:
Het meest oppervlakkige niveauis de epipelagische zone. Deze reikt van het wateroppervlak tot op 200 m diepte. Er is volop (zon)licht en biedt een thuis aan een grote verscheidenheid aan organismen. Het leven hier is de basis voor alle leven dieper in het water door een constante neerwaartse stroom van organisch materiaal.
Pelagische zone is de zone in zeeën en oceanen die bestaat uit “open water”. Deze zone bestaat uit verschillende diepteniveaus. Daglicht is er maar tot 1000 m diepte, terwijl er maar tot 200 m diepte genoeg daglicht is om fotosynthese toe te laten: de fotische zone.
Dieper dan 200 m begint de diepzee. Op deze diepte begint de mesopelagische zone, die reikt tot 1000 m. De eerste 650 m is de schemerzone, het overige deel, tot op 1 km diepte, is veel donkerder en schaarser aan voedsel.
De bathypelagische zone begint wanneer al het licht verdwenen is. Hoe dieper, hoe minder soorten er aanwezig zijn.
Ten slotte is er een benthische zone, de zone rond de zeebodem. Deze is zeer rijk aan voedingsstoffen door de continue stroom van organisch materiaal van het (duizenden meters) erboven gelegen water, ook wel ‘marine snow’ genoemd.
Elke zone heeft dus zijn eigen kenmerken waaronder de intensiteit van het licht, de temperatuur, het zoutgehalte en de waterdruk. De verschillende omstandigheden in de verschillende zones zorgen ervoor dat in elke zone de vissen aanpassingen vertonen op hun soorteigen ogen. Naast de aanpassingen aan de visuele omstandigheden onder water is het zicht ook aangepast aan zijn soortgenoten. Het zicht vertoont onder andere een correlatie met eventuele camouflage, met het vormen van scholen en met de jacht.
Een bodem die te diep is gelegen om verlicht te worden door de zon lijkt dan weer op een luchthaven tijdens de nacht omdat ze bewoond wordt door een enorme variëteit aan bioluminescente organismen. Bron: Nanopdf.com Het zicht bij vissen
Bioluminescentie
Diepzeevissen, en ook andere dieren, die licht produceren door middel van bioluminescentie hebben hiervoor speciale organen waarin zich het lichtproducerende luciferine (kleurstof) en het bijbehorend enzym (luciferase) bevindt. Wanneer de kleurstof oxideert onder invloed van het enzym komt licht vrij. De kleur van het licht is hierbij afhankelijk van het luciferase-enzym en de golflengte die uitgezonden wordt. Het licht wordt gebruikt om prooi mee te lokken, en ook elkaar: om te kunnen paren of om te zwemmen in scholen. Een lichtflits gebruiken ze vermoedelijk om vijanden af te schikken of af te leiden.
Reptielen:
De slang

Verschillende reptielsoorten, vogels en haaien beschikken over een derde ooglid: het knipvlies, dat het hoornvlies schoon en vochtig houdt. Bij mensen is een restant zichtbaar als een paars klontje in de ooghoeken.

Bij slangen en verschillende hagedissen zijn de oogleden versmolten tot 1 geheel. Dit geheel vormt een doorzichtige oogkapje, ’n transparant vlies en wordt spectaculum genoemd. De spectaculum bedekt en beschermt de cornea en er hoeft niet met de ogen geknipperd te worden. Het vermindert weliswaar de bewegelijkheid van het oog, maar zorgt wel voor de starre hypnotiserende blik van slangen! Nacht-actieve slangen hebben grote ogen en een verticale pupil. De dag-actieve dieren hebben in de regel kleinere ogen en een ronde pupil.

Slangen kunnen hun zicht optimaliseren door de bloedtoevoer in hun ogen te variëren. De verbeterde visie komt vooral van pas wanneer ze een bedreiging waarnemen. Onderzoekers ontdekten dat het oogvlies een netwerk van bloedvaten bevat, wat een vergelijkbaar effect heeft met jaloezieën voor een raam. Bij een slang in rust wordt de bloedtoevoer in een ritmisch patroon verhoogt en verlaagt. Maar wanneer het beest zich bedreigd voelt en de fight-or-flight-respons in werking wordt gezet, verandert er iets. De bloedvaten vernauwen zich en verlagen de bloedtoevoer nog verder dan in rusttoestand. Dat kunnen ze enkele minuten volhouden. Door de afwezigheid van bloedcellen in het transparante vlies kunnen slangen hun zicht optimaliseren. Bron: NewScientist.
Naast de “normale” paar ogen hebben reptielen nog een zogenaamd derde oog. Dit mediane oog of pijnappeloog is een uitgroei van de tussenhersenen dat wij kennen als de epifyse, de Pijnappelklier.


Het bevindt zich onder een delletje op de mediaanlijn van het schedeldak. Onder dit delletje zitten achtereenvolgens een lens, oogvocht en primitieve fotoreceptoren. Deze receptoren nemen de lichtintensiteit waar en spelen een belangrijke rol in het dag- en nachtritme. Hier wordt in de praktijk veel gebruik van gemaakt, al dan niet onbewust, door het derde oog af te dekken. Hierdoor wordt het dier rustiger, omdat het denkt dat het donker is/wordt.
Slangen kunnen slechts een beperkt kleurenspectrum waarnemen, maar dankzij ’n bepaalde hersenzenuw, de n. trigeminus kunnen ze wel infrarood zien. Het is het groeforgaan dat bestaat uit een opening tussen de schubben aan iedere zijde van de kop. De opening zit iets onder het midden tussen het oog en het neusgat. Aan de binnenzijde is weefsel aanwezig met warmtegevoelige receptoren, die infraroodstraling kunnen waarnemen. Hierdoor kan een slang in het totale duister warmbloedige prooien waarnemen.


In de lucht zweven allemaal geurmoleculen. Alles heeft zijn eigen, unieke geur. Als een slang zijn tong uitsteekt, vangt hij deze geurdeeltjes op. Door zijn tong weer in z’n bek te trekken, brengt hij de geurmoleculen naar een speciaal orgaan, bovenin z’n bek: het orgaan van Jacobsen. Dit orgaan geeft de deeltjes door aan de hersenen. En die sturen weer informatie aan de slang.

Een slang kan dankzij het orgaan van Jacobsen ‘ruiken’ waar een prooi is en waar hij zelf is. Doordat de tong gespleten is, ruikt de slang precies of de geur van links of van rechts komt. Met zijn gespleten tong maakt de slang dus eigenlijk een stereoplaatje van z’n omgeving.
Slangen in Nederland

De ringslang is de grootste slang die we in Nederland aan kunnen treffen en kan 1.30 m lang worden. Deze slang heeft een tekening van een ring in de nek. Voor ringslangen hoef je niet bang te zijn: ze bijten (bijna) nooit en zijn niet giftig. Ze hebben wel andere trucjes waarmee ze vijanden probeert af te leiden of weg te jagen: ze kunnen erg vies ruikende vloeistof uitscheiden en wat “onschuldiger”: ze kunnen doen alsof ze dood zijn……
De adder is de enige giftige, wilde slang in Nederland en is te herkennen aan de zigzaglijn. Voor mensen is een beet zeer pijnlijk, maar bijna nooit dodelijk. Wel oppassen waar je loopt in de vrije natuur want adders zigzaggen ’t liefst onder het gras….

De gladde slang is niet giftig en is herkenbaar aan een donker vlekje op z’n kop als een plat kroontje. Gladde slangetjes zie je niet vaak in Nederland: niet alleen omdat die hier zeldzaam is, maar is door de schutskleur moeilijk te vinden in het gebladerte waar ie zich graag verstopt.
Slangenparing
Mannetjesslangen hebben twee seksorganen die hemipenis worden genoemd. Ze functioneren als testikels en laten het sperma vrij in de vrouwtjesslang. Het vrouwtje kan het sperma zeker een jaar opslaan en later pas zwanger worden. Ook kan ze met meerdere mannetjes de liefde bedrijven en kiezen van wie ze een baby wil. Zo krijgt ze dus kinderen van allemaal verschillende vaders. Ook heeft ze niet per se eerst seks nodig om zwanger te worden. Ze slaat het sperma immers een hele tijd op. Slangenseks kan een hele dag duren, maar meestal is het in een uurtje klaar.
